430 30 JULI 1930. formulieren zijn door een beambte van het bedrijf opgehaald, aan wieri zij desgewenscht nog nadere inlichtingen konden vragen, en toen bleek, dat er nog slechts 5 van de onder teekenaars aansluiting wenschten. Spr. gelooft wel, dat hieruit genoegzaam gebleken is, dat de menschen niet voldoende ingelicht waren over de lasten, aan het verbruik van elec- triciteit verbonden, zoodat onze handelwijze niet anders dan toegejuicht kan worden. Twintig bewoners van den Sluissingel zullen zich moeten verbinden tot aansluiting op de bekende voorwaarde, wil d:e te leggen kabel rendabel zijn. Op de vraag van den heer Van Veen, hoeveel de kosten van kabellegging bedragen, antwoordt Spr., dat zij f 740, beloopen. Dit nu is wel niet zoo'n hoog bedrag, maar, vraagt Spr., waar ligt de grens? De heer Van Veen heeft ook nog gevraagd, in welke woonstraten der stad nog geen kabel ligt. Spr. kan daarop nu ineens geen antwoord geven; hij weet dat niet uit/het hoofd. De heer Kroone is van meening, dat ieder bewoner van de bebouwde kom, recht heeft op aansluiting. Hieruit volgt, dat, als er in een straat maar één bewoner is, die aansluiting verlangt, er een kabel gelegd zou moeten worden. Spr. wijst er echter op, dat elektriciteit niet onontbeerlijk is en duurder is dan gas. Het kan daarom eenigszins als een luxe beschouwd worden. Daarom blijft hij het standpunt innemen, dat alleen dan tot kabellegging kan worden overgegaan, wanneer de exploitatie daarvan rendabel zal zijn. De heer VAN HOUTEN is door het betoog van den Wet houders niet tot andere gedachten gebracht. Men heeft het verzoek afgewezen, omdat er maar vijf onderteekenaars zich bereid hebben verklaard 44 K.W.U. per jaar af te nemen, doch men heeft hetgeen de overige zeven zouden verbruiken eenvoudig uitgeschakeld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 430