432 30 JULI 1930. Spr. deelt volstrekt niet de meening van den heer Van Houten c.s., dat men voor den eersten den besten aan vrager tot den meest kostbaren kabelaanleg moet overgaan, een standpunt, dat men niet „au rérieux" kan nemen, maar evenmin behoeft men bij een geringe uitgave als deze het standpunt in te nemen, dat de rentabiliteit reeds van den aanvang af verzekerd moet zijn. Wethouder ESBACH zegt, dat de heer Van Veen een verlies van f 74,— per jaar niet veel vindt, maar zoolang Spr. niet weet waar de grens moet worden getrokken, meent hij de zaak principieel te moeten beschouwen. De heer Van Houten spreekt zijn wantrouwen uit over het gedane onderzoek. Spr. wil er den heer V a n Houten op wijzen, dat daartoe geen aanleiding kan bestaan, omdai de partijgenoot van den heer Van Houten, de heer G r u ij s, als lid van de Gascommissie, zich van deze zaak geheel en al op de hoogte kan stellen en Spr. van die zijde geen aanmerkingen heeft gehoord. Wat de heer Kroone heeft betoogd, vindt Spr. ook al heel weinig overtuigend. Op de zaak zelf terugkomend, zegt Spr., dat twee wegen kunnen worden gevolgd. Men kan een kabel leggen en hopen, dat het gewenschte aantal aansluitingen zal komen, of wel, met: kan voorloopig geen kabel leggen en afwachten tot een voldoende aantal bewoners zich tot afname van elec- triciteit heeft verbonden. In het eerste geval kost het de gemeente voorloopig jaar lijks gele aan rente en afschrijving; in het tweede geval kost het niets en de bewoners kunnen gebruik maken van gas. Het College ziet dan ook niet in, waarom van het inge nomen standpunt zou moeten worden afgeweken. De heer GRUIJS verklaart, er niet van gediend te zijn in een bespreking te worden gehaald, waarmede hij niets heeft pit te staan. Spr. wenscht geen verantwoording te dragen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 432