30 JULI 1930. 435 21. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot vast stelling der vergoeding ex art. 101 der L. O. Wet 1920 aan de besturen der bijzondere lagere scholen over het jaar 1928, luidende als volgt: „Ingevolge het bepaalde in art. 101, sub. 1 der L. O. Wet „1920, vergoedt de gemeente over elk dienstjaar de kosten „van instandhouding, met uitzondering van de jaarwedden „en wedden der onderwijzers. Als kosten komen in aanmerking „de kosten volgens art. 55 onder e. tot en met ,h. en o., als- „mede die van instandhouding. „De wijze van berekening der vergoeding is aangegeven in „art. 101, sub. 2 en bedraagt per leerling het gemiddeld be- „drag per leerling van de kosten der overeenkomstige open bare scholen. Tot grondslag wordt genomen, het gemiddeld „aantal leerlingen naar den maatstaf van art. 28 der L. O. Wet. „Dit is, ingevolge K. B. d.d. 25 Mei 1926 (Stbl. no. 151) het „gemiddeld aantal leerlingen over het jaar, waarvoor de ver goeding geldt, i.e. over 1928. „Blijkens de hierbij gevoegde berekening bedroeg het ge middeld aantal leerlingen aan de openbare scholen voor gewoon lager onderwijs over 1928, 1033i/4 en de totale „kosten dier scholen f 10806,67. „Het gemiddeld aantal leerlingen aan de school voor Open baar Uitgebreid Lager Onderwijs bedroeg over dat jaar „9D/4 'en de totale kosten dier school f 1977,37. „De kosten per leerling der openbare G. L. O. scholen „bedroegen dus over 1928 f 10,41 en der Openbare U. L. O. „school f 21,67. „De gemeente vergoedt bovendien aan de Besturen der „Bijzondere Lagere scholen f 0,50 per leerling voor admini stratiekosten, welk bedrag overeenkomstig het K. B. van „27 Mei 1926 (Stbl. no. 154) ook reeds over voorafgaande „jaren is toegekend. „De vergoeding per leerling voor de Bijzondere Lagere scholen kan dus worden vastgesteld voor het Bijzonder G. ,L. O. op' f 10,91 en voor het Bijzonder U. L. O. op f 22,17.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 435