30 JULI 1930. 447 verbinden voor een latere verhouding in de verdeeling van de kosten voor het maken van plannen. Breda heeft belang bij de oplossing van het vraagstuk en daarom stellen Burge meester en Wethouders den Raad voor, zoo royaal te zijn lorr» f 1000,van de benoodigde f 3000,te geven, doch de kwestie is ook van belang geworden voor deze streek en, verschillende harer instellingen; zij moet daarom niet alleen van Breda uit bekeken worden. De' heer VAN VEEN is, evenals de heer Me ij vis, van meening, dat men het kind niet goed bij zijn naam durft te noemen. Immers, het inktzwarte water en de stank zijn opge treden sedert de H. K- I. in bedrijf is gekomen, doch in de stiukken leest men, hoe nu ook de verontreiniging door het Bredasche rioolwater, dat ons in geen jaren heeft gehinderd, in het geding wordt gebracht. Spr. vraagt, welke hinderwetsvoorwaarden aan de H. K. I. t'en opzichte van het afvalwater zijn opgelegd en of die wor den nageleefd. De heer MEIJVIS verklaart, dat hij de door den heer Van Veen gebezigde uitdrukking heeft gebruikt, omdat hij daar mede wilde doen uitkomen, dat de Studiecommissie weieens een heel dure kapstok kon worden, waaraan deze kwestie voorloopig werd opgehangen. De VOORZITTER vindt de opvatting van den heer Van Veen omtrent deze kwestie wel zeer simplicistisch; volgens hem is alleen de H. K- I'. de oorzaak der .watervervuiling. De H. K- I. heeft indertijd wel degelijk voorschriften voor den afvoer van het afvalwater gekregen en natuurlijk wordt daar aan de hand gehouden. De heer Van Veen is er absoluut naast, als hij de watervervuiling alleen aan de H. K- I. wijt; aan haar alleen kan de misstand niet worden geweten,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 447