30 JULI 1930. Broos en Schrauwen, is bepleit het plaatsen der ge meente in de vierde klasse voor de personeele belasting. Spr. zou daartoe thans niet willen overgaan, en liever afwachten, hoe de .nieuwe toestand zich stabiliseert. Maar dat heeft ten minste de strekking oim 'den kleinen man, vooral die met grootere gezinnen, te ontlasten. Voor het voorstel-G r u ij s, dat niets dan een verschuiving tengevolge heeft, zou Spr. niet de opcenten fondsbelasting dichter bij het maximum willen brengen. De heer G r u ij s heeft ook voorgesteld, de opcenten fonds belasting progressief te heffen. Ook dit meenen Burgemeester en Wethouders te moeten ontraden. De te verwachten belas tingdruk geeft er geen aanleiding toe. De nieuwe toestand zal ongeveer f 120.000,minder van de Bredasche belas tingbetalers eischen. Deze verlaging komt geheel ten goede aan de inkomens beneden f 10.000,De kleinere en midden inkomens zullen er het meest van profiteeren. De toestand wordt dus niet onbelangrijk te hunne gunste gewijzigd. Daarin kan dus geen aanleiding zijn om voor de opcenten der fondsbelasting welke in zich een sterkere progressie reeds bevat dan de gemeentelijke inkomstenbelasting nog eens extra progressie toe te passen. Een nog vrij slappe progressie zou de opcenten voor de hoogst-belasten zeer beduidend opvoeren en dus nader tot het maximum brengen. Dit zal duidelijk zijn, wanneer Spr. mede deelt, dat 43e/o der fondsbelasting wordt opgebracht door de in komens beneden f 6000, terwijl de inkomens beneden f 3000,— alleen reeds bijna 20% van het totaal opbrengen. Dit komt natuurlijk door het groote aantal aanslagen in deze groepen. Bij progressieve heffing moet toch het doel zijn, vooral deze groepen te ontlasten. Maar dan is het ook zeker, dat een eenigszins beteekenende verlichting voor hen, een zeer be langrijke verhooging voor de hoog-aangeslagener moet heb ben, waardoor het aantal opcenten voor dezen omhoog en dus nader tot het maximum wordt gedreven. Resumeerende meent Spr., dat Burgemeester en Wethouders

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 493