30 JUÏl 193Ó. „Het betreft hier een zoogenaamde ingebouwde school, ten ;aanzien waarvan in art. 84 regelen zijn gegeven voor de» ge meentelijke vergoeding der kosten van verbouwing en ver andering van inrichting. Na de totstandkoming der werken „heeft een schatting plaats, waarna de gemeente van het be- „drag der schatting jaarlijks moet vergoeden een rente, be- rekend naar de werkelijke rente van de 3 rentegevende /Nationale Schuld op den eersten beursdag van het jaar der ^chatting, vermeerderd met 1/2 ten honderd, zijnde voor „1930 4.486%. „Op grond van het bepaalde in art. 84, 2e lid j°. art. .75 „jnag de medewerking slechts worden geweigerd wanneer „niet aan de eischen van art. 73, le lid sub a. en 2e lid is „Voldaan. „Aangezien deze omstandigheid zich niet voordoet, zou „een weigering alleen nog gegrond kunnen worden op het overschrijden der grenzen, welke de normale eischen aan „het geven van lager onderwijs stellen. „In het algemeen is dit niet het geval. Uit een ingesteld „onderzoek is ons gebleken dat het, door de belangrijke „toeneming van het aantal leerlingen, zeer gewenscht is dat „het aantal privaten en urinoirs vermeerderd en de inrichting „daarvan tevens verbeterd wordt, terwijl daardoor eveneens „de behoefte aan een grootere overdekte speelplaats, fiets- „stellingen en meer electrische lichtpunten ontstaat. „Alleen ten aanzien der privaten heeft het de aandacht ge- „trokken, dat deze blijkens het bestek tot het plafond met ,;wandtegels zullen worden bezet. Zulks kan o.i. worden ver eenvoudigd tot 1.50 M. boven begane grondhoogte. Boven dien moeten de in het bestek opgenomen teakhouten voor deuren vervallen, aangezien de vernieuwing dezer voordeu- „ren uit de vergoeding der onderhoudskosten (art. 101) be- „hoort te worden bestreden. „Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer U voor „te stellen te besluiten tot medewerking, met dien verstande dat:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 505