15 SEPTEMBER 1930. 525 geen enkele reden om te veronderstellen, dat er bij zijn zegs man opzet in liet spel was; deze moet zich vergist hebben. Spr. blijft echter volhouden, dat de destijds aan de raadsleden overgelegde teekening niet juist was. De heer Van Houten heeft verder nog gezegd, dat De Ceuster schade zou hebben geleden; dit is door de feiten met name door het resultaat van het overleg gelogenstraft; de thans gevraagde ontheffing is volkomen gelijk aan hetgeen destijds is voorgesteld. Adressant heeft echter gemeend Burgemeester en Wethouders op zijde te kunnen zetten en van den Raad zijn zin te kunnen krijgen; toen -dit niet lukte is hij bijgedraaid. Ten slotte zegt Spr., dat zoo er een verkeerde mededeeling is gedaan, dit niet aan hem te wijten is. De heer VAN HOUTEN zegt, dat het niet opgaat zich achter een ander te verschuilen; de Wethouder is verantwoor delijk voor hetgeen hij zegt. Door de onjuiste mededeelingen van den heer Van M i e r 1 o heeft de meerderheid van den Raad de overtuiging .gekregen, dat De Ceuster iets vroeg wat niet in den haak was. Die overtuiging had b.v. de heer Van N o O' r t, die volgens zijn eigen verklaring - - daarin aanleiding vond om voor het prae-advies van Burgemeester en Wethouders te stemmen. Spr. verzoekt den Voorzitter maatregelen te treffen, opdat de Raad voortaan niet meer onjuist worde voorgelicht. Wat de teekening betreft, deze was volgens Spr. inderdaad juist. De heer GRUIJS verklaart, dat hem op het kantoor van Gemeentewerken is medegedeeld, dat de bewuste teekening is gemaakt naar gegevens van het Kadaster. De geheele zaak komt hierop neer, dat daarop een schuurtje nog niet staat aangegeven. Doch, adressant heeft daarmede niets misdaan; hij kan niet helpen, dat zulks niet op het Kadaster is aange- teekend. Er kan dan ook geen sprake zijn van misleiding.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 525