526 15 SEPTEMBER 1930. Een andere kwestie is, dat het eindresultaat van de zaak nu toevallig, doordat de Raad destijds het afwijzend prae-advies heeft aangenomen, in voor de gemeente gunstiger zin is uitgevallen. De heer VAN VEEN sluit zich aan bij hetgeen de heer Van Houten heeft gezegd. Ook hem is gebleken, dat De' Ceuster eigenaar was van het perceel toen de zaak hier de vorige maal behandeld werd. Wat de teekening aangaat, heeft de heer Van Mierlo formeel gelijk; op de daarop aangegeven open plaats staan inderdaad een paar aanbouwtjes. Deze zijn echter zóó laag, dat zij geheel schuil gaan achter den circa 3.50 M. hoogen scheidingsmuur; zij vallen derhalve niet in het oog. Het gaat volgens Spr. dan ook niet aan om de teekening uit dien hoofde misleidend te noemen. Hjj acht het verkeerd om op een dergelijke wijze stemming te maken tegen een zaak. De heer HAALMAN zegt, zich de toedracht van de ver keerde mededeeling van den heer Van Mierlo wel te kunnen indenken, maar de Wethouder had, zoodra hij tot de overtuiging kwam, dat zijn inlichtingen onjuist waren, uit eigen beweging met een verklaring moeten komen; dat is de juiste handelwijze voor iemand, die verantwoordelijk is. Wethouder VAN MIERLO zegt, dat men op de gegevens van het Kadaster alleen niet kan afgaan; dit weten toch de heeren Gruijs en Van Veen ook wel. In ieder geval had de architect van De Ceuster dit moeten weten. Wat de opmerking van den heer Haaiman betreft, zegt Spr., dat deze zelf weieens mededeelingen voor den Raad achterwege laat, die hij wel degelijk behoorde te doen; dit is nog niet lang geleden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 526