15 SEPTEMBER 1930.
533
1/52 van het loon van bovengenoemde feest- en vacantiedagen
uitmaakt, wensch ik voor te stellen om dit punt van de agenda
aan te houden.
De heer VAN HOUTEN vindt, dat het prae-advies van,
Burgemeester en Wethouders mooi in elkander is gezet; uit
de berekening valt inderdaad te concludeeren, dat de ge
meente-arbeiders beter af zijn dan de arbeiders in het parti
culier bedrijf. Over het algemeen is dit juist, maar de zaak,
waarover het eigenlijk gaat, komt in het prae-advies niet tot
uiting. Dit spreekt van losse arbeiders, die een jaar en langer
in dienst zijn; deze krijgen de algemeen erkende Christelijke
feestdagen uitbetaald en hebben drie verlofdagen met behoud
van loon. Er zijn echter nog tal van losse arbeiders, die,
nadat zij enkele weken in gemeentedienst gewerkt hebben,
worden ontslagen in den regel juist vóór den een of an
deren feestdag en weer naar het particulier bedrijf over
gaan. Die menschen missen dan een vacantie-bon, hetgeen
een financieele strop voor hen is. Het verstrekken van zoo
danige bons ook van gemeentewege zou voor hen een belang
rijke verbetering beteekenen. Zij kunnen die bons dan bij
hun overgang naar het particulier bedrijf verzilveren. Op die
manier sluit den tijd, gedurende welken zij in dienst der ge
meente gewerkt hebben, aan bij dien in het particulier bedrijf
doorgebracht. Spr. vindt dan ook wèl reden aanwezig om
aan het verzoek der bouwvakarbeiders te voldoen. Wijziging
van het Werkliedenreglement is daarvoor natuurlijk noodig,
terwijl raadpleging van de Commissie voor het georganiseerd
overleg daaraan vooraf behoort te gaan.
Vervolgens zegt Spr., dat, hoewel Burgemeester en Wet
houders zulks in hun prae-advies ontkennen, het juist de
grootste grief van de R. K- losse bouwvakarbeiders is, dat
zij net vóór een feestdag ontslagen worden.