ff
550 15 SEPTEMBER 1930.
Wat nu de kwestie van het inwonen betreft, deelt Spr.
mede, dat de man dengene, die hij in zijn woning opge
nomen had, door de politie daaruit heeft laten verwijderen.
Zijn daad, in strijd met de huurvoorwaarden personen bij
zich te doen inwonen, is niet goed te keuren Spr. keurt
haar zelfs af - maar de man is, zooals Spr. mededeelde, van
de dwalingen zijns weegs teruggekeerd. Ook heeft hij zich
bereid verklaard, zijn huurschuld verder af te betalen.
De VOORZITTER wenscht den onjuisten indruk weg te
nemen, welke de woorden van den heer Cohen gemaakt
kunnen hebben. Deze heeft namelijk gezegd: „Er is wel iets
voor te zeggen, dat de man huurschuld gemaakt heeft".
Spr. laat dit gezegde geheel voor rekening van den heer
Cohen, die intusschen hier niet de crediteur is.
Wethouder VAN MIERLO wijst er op, dat men over het
optreden van Burgemeester en Wethouders tegenover na
latige huurders niet te klagen heeft; in drie jaar tijds is niet
één enkele maal een nalatige huurder uit zijn woning gezet.
Wat het betoog van den heer Cohen betreft, zegt Spr.
te vermoeden, dat deze zijn inlichtingen heeft va'm den man
zelf. Het is voor Spr. zeer moeilijk, den heer Cohen van
repliek te dienen, daar hij hier in het publiek geen namen
wil noemen en niet wil zeggen, waarom Burgemeester en
Wethouders een einde aan dezen wantoestand willen maken.
De heer Cohen kan bij Spr. daarnaar komen informeeren
op zijn kamer. Spr. is er van overtuigd, dat de heer Cohen,
wanneer hij alles weet, Burgemeester en Wethouders groot
gelijk zal geven.
De heer COHEN zegt, dat het niets ter zake doet van wien
hij zijn inlichtingen heeft. Een feit is het, dat Spr. met eigen
oogen op de huurkaart heeft gezien, dat er 29 weken huur
betaald zijn. En het gaat hier om de huurschuld; een andere