558 15 SEPTEMBER 1930. 36. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot wij ziging van het vastrechttarief voor gas, luidende: „In de raadsvergaderingen van 5 Februari en 30 Juli 1926 „(zie gedrukte notulen bldz. 27 e.v. en bldz. 348 e.v.) werd „behandeld een voorstel onzerzijds tot invoering van een „vastrechttarief voor gasverbruikers. In laatstgemelde raads vergadering werd een regeling tot het verstrekken van gas „volgens het vastrechttarief aangenomen, welke is te vinden „in Gemeenteblad No. 414 van 1926. Hierin is opgenomen „dat met afwijking van het bepaalde in de verordening rege nlende de voorwaarden voor de levering van gas over den „gewonen meter, gas kan worden verstrekt naar het vast- „rechttarief. Verstrekking van gas naar een vastrechttarief „kan niet geschieden aan muntgasverbruikers, aan de ver bruikers in de gemeente Princenhage, die het gas door be- „aniddeling van die gemeente betrekken en evenmin aan de „industrieën, voor welke afzonderlijke overeenkomsten zijn „getroffen. De grondslag voor de berekening is aangegeven „in artikel 3 der hierbijgaande regeling. In artikel 4 treft men „de berekening van het vastrechttarief aan. Ter bepaling van „den op het oogenblik bestaanden toestand, wordt mede- /gedeeld, dat voor b en cl van de in dat artikel opgenomen „formule kan worden gelezen, respectievelijk 4 en 5 cent. „Zooals alle vastrechttarieven heeft ook het in deze ge beente bestaande een bezwaar, wat door sommigen als een „onbillijkheid wordt gevoeld. Zij n.l., die voorheen reeds „veel gas gebruikten, kunnen door het vastrechttarief geen „of weinig voordeel hebben. Er dient hierbij echter bedacht „te worden dat het vastrechttarief niet ingesteld is om den „verbruikers voordeel te geven; was dit de bedoeling geweest, „dan zou destijds gasprijsverlaging zijn voorgesteld. Het „vastrechttarief is ingesteld om het gasverbruik te bevorderen, „en zij die daartoe medewerkten hebben thans eenig voordeel, „terwijl anderen, die voorheen reeds een ruim gebruik van „gas maakten geen voordeel hebben. Hierin zit inderdaad „eenigen grond voor misnoegen, waarin wij aanleiding hebben

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 558