58
29 JANUARI 1930.
De VOORZITTER antwoordt ontkennend.
De heer VAN VEEN vraagt, of het na het totstandkomen
van deze huidenzouterij den slagers nog zal worden toege
staan zelf de huiden op te bergen in de stad.
De VOORZITTER zegt, dat dit een kwestie is, welke op
zich zelf behandeld moet worden.
Zonder verdere opmerkingen wordt daarop
conform het voorstel van Burgemeester en Wet
houders besloten.
47. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders, op het
voorstel van het raadslid P. Haaiman, tot wijziging van
art. 4 der verordening op de heffing van rechten voor het
Openbaar Slachthuis, luidende als volgt:
„Naar aanleiding van inliggend voorstel van Uw lid den
„heer P. Haaiman tot wijziging van de 2e alinea van art.
„4 der verordening op de heffing van rechten voor hel|
„Openbaar Slachthuis, hebben wij de eer U het volgende
„mede te deelen.
„De heffingsverordening, waarin thans een wijziging wordt
„voorgesteld, is eerst den 30 Augustus j.l. door Uwen Raad
„vastgesteld en heeft eerst kort geleden de vereischte Ko
ninklijke goedkeuring verkregen. Om nu wijzigingen te
„gaan aanbrengen alvorens deze verordening in werking
„treedt, moeten zeer zeker goede redenen aanwezig zijn.
„Argumenten daartoe worden ook door den heer Haaiman
„niet naar voren gebracht.
„Bovendien bestaan diverse redenen om deze wijziging
„niet aan te brengen en wel:
„le. de gemeente Breda voert voor het Rijk de rijksuit-
„voerkeuring uit. Het Rijk betaalt daarvoor aan de gemeente
„hetzelfde bedrag als deze heft voor invoerkeurloon. Ver-