596
29 OCTOBER 1930.
D.e heer VAN VEEN is het met den Voorzitter eens, dat
de schoolbesturen de zuinigheid moeten betrachten. De uit
eenzetting van den Voorzitter is echter bij een verkeerd voor
beeld gegeven. Burgemeester en Wethouders stellen het in
hun prae-advies voor alsof nieuwe boeken worden gevraagd
ter vervanging van boeken, welke versleten zijn en dus uit
de vergoeding voor onderhoud van leermiddelen betaald
zouden moeten worden, terwijl volgens het schoolbestuur
de nieuwe boeken noodig zijn wegens verandering van leer
methode en wegens uitbreiding van het aantal leerlingen, wat
heel iets anders is en door Burgemeester en Wethouders ook
niet wordt tegengesproken.
Spr. vraagt, hoe de vork nu eigenlijk in den steel zit en
waarom in dit geval het gemotiveerd besluit van Gedeputeerde
Staten niet bij de stukken is gelegd.
De VOORZITTER zegt, dat de heer Van Veen er abso
luut naast is. Gedeputeerde Staten hebben thans met deze
zaak niets te maken.
De heer VAN VEEN verklaart, op deze zaak te zijn inge
gaan omdat óf Burgemeester en Wethouders óf het school
bestuur een onjuiste voorstelling van de zaak geven. Als het
inderdaad gaat om de vervanging van leermiddelen, die ver
sleten zijn, mag ook naar Spr.'s meening geen beroep op
art. 72 der L. O.-Wet worden gedaan. Uit het prae-advies
blijkt evenwel niet, dat dit laatste het geval is.
Wat betreft de vervanging van versleten gordijnen door
nieuwe, waarvan in het volgende agenda-punt sprake is, kan
men zeer goed de zienswijze billijken, dat de kosten daarvan
niet bestreden behoeven te worden uit de vergoeding voor
onderhoud, bedoeld in art. 101. Immers, die vergoeding sluit
niet in zich een jaarlijksch bedrag of percentage voor af
schrijving.
De heer BRANTJES vraagt, of een en ander in de toekomst