608 29 OCTOBER 1930. v,aanwezige ruimte geheel of gedeeltelijk aan anderen te ver- gluren. Niet vallen daaronder dus b.v. reclame-objecten, die -al hebben zij den vorm van vitrines of van zuile.i ge bruikt worden tot het maken van reclame door middel van „advertenties, aankondigingen en dergelijke op het glas. „Ook zijn daaronder niet begrepen reclamevitrines, die door „hier ter stede wonende winkeliers e.d. op of boven den „openbaren gemeentegrond mochten worden geplaatst, al „of niet los van een gevel en gebruikt worden uitsluitend „tot het uitstallen van eigen goederen, kortom niet voor ver buur aan derden zijn bestemd. „Wij verzoeken U ons machtiging te verleenen de overge legde ontwerp-overeenkomst met de N. V. aan te gaan." De heer VAN VEEN herhaalt, dat hij de reclame-vitrine- zuilen leelijke voorwerpen op den openbaren weg vindt, welke noodeloos de aandacht afleiden van hetgeen wèl mooi is. In het algemeen belang zijn ze niet noodig. Men voert een strijd tegen verkeers-obstakels en een soms zeer drastischen strijd tegen ontsiering van de openbare straat door particuliere bouwers; het doet Spr. daarom zeer eigen aardig aan, dat het dagelijksch bestuur met een voorstel tot plaatsing van deze reclame-zuilen komt. Grootsteedsch doen zij niet meer aan; men vindt die zuilen tegenwoordig in elk dorp en provincie-stadje van eenige beteekenis. Wethouder VAN MIERLO brengt in herinnering, dat de Raad zich reeds in een vorige vergadering in principe heeft uitgesproken vóór plaatsing van de zuilen; hij vond toen alleen het bedrag der vergoeding te laag. Nu dit is verhoogd, gaat het niet meer aan, de zaak opnieuw te gaan bestrijden. De heer VAN VEEN vindt de redeneering van Wethouder Van Mier 1 o er een van Jan Kalebas. Immers, de Raad besluit of besluit niet; hij doet geen half werk. Waar in deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 608