29 OCTOBER 1930.
609
nog geen eind-uitspraak is gevallen, heeft Spr. het volste
recht de zaak nogmaals te bespreken en wijst hij de terecht
wijzing van den Wethouder dan ook af.
Spr. heeft geen enkel argument voor dit voorstel hooren
aanvoeren dan het financieele, waartegenover hij het groote
gevaar van ontsiering van het stadsbeeld stelt. Als men het
financieele voordeel in deze zoozeer laat gelden, dan is men'
volgens Spr. aardig op weg om te overwegen, uit tal van
reclame-mogelijkheden, b.v. een lichtreclame op het Gemeen
tehuis, munt te slaan.
De heer GRUIJS heeft geen bezwaar tegen plaatsing van
de zuilen, maar hij zou gaarne van Burgemeester en Wethou
ders willen vernemen, of de voorwaarden niet zoodanig zijn
gewijzigd, dat de gemeente er een strop aan kan hebben.
De VOORZITTER antwoordt ontkennend.
Wethouder VAN MIERLO wijst den heer Van Veen
op de in het ontwerp-contract voorkomende bepaling, dat
de concessionaris niet vrij is om de zuilen te plaatsen waar
hij wil; er is .dus te dien opzichte geen gevaar voor ont
siering van het stadsbeeld.
Vervolgens komt Spr. op .tegen de bewering van den heer
Van Veen, dat zijnredeneering er een van Jan Kalebas
zou zijn. De Raad heeft inderdaad reeds in principe tot het
verleenen der concessie besloten, dit kan men in de notulen
van de vorige Raadsvergadering vinden; alleen het bedrag
der vergoeding maakte nog een punt van nadere overweging
uit. Spr. vindt het daarom niet juist van den heer Van Veen,
dat hij nu dep Raad tot een andere meening tracht te brengen.
De heer VAN VEEN merkt op, dat, als de Raad inderdaad
in principe besloten had tot het verleenen der concessie, het