29 OCTOBER 1930. 627 critiek doorstaan. Het pleit voor de arbeiders, dat zij in staat zijn geweest, deze werken naar behooren tot stand te brengen. Spr. vindt daarom de opmerking van den heer Van M i e r 1 o een beleediging voor den arbeidersstand in zijn geheel. De VOORZITTER: Waarin bestaat die beleediging? De heer VAN HOUTEN: De heer Van Mierlo heeft van ongure of ongunstige elementen gesproken. Wethouder VAN MIERLO: Neen, van ongeschikte. De heer VAN HOUTENVerder heeft U gezegd, dat het misschien niet altijd mogelijk zal zijn aan den eisch van 90°/0 Bredasche arbeiders te voldoen. Ik vind het Godgeklaagd, dal arbeiders in de fleur van hun leven langs de straten moeten lanterfanten, terwijl de gemeente in de gelegenheid is hun werk te verschaffen. De heer ZIJLMANS is het aangaande de bestrating van de Molengrachtschestraat met koperslakkeien niet met den heer Van Mi e r 1 o eens. Spr. herinnert er den Wethouder aan, dat de Directeur van Openbare Werken in de Bouwcommissie verklaard heeft, niet tegen bestrating van genoemde straat met koperslakkeien te zijn. Spr. bepleit vervolgens nogmaals de wenschelijkheid daarvan. De heer VAN VEEN zegt met genoegen de vele juiste opmerkingen van den heer Van Mierlo te hebben aan gehoord. Spr. wil echter opmerken, dat zijn voorkeur voor een vlakke keibestrating in de Molengrachtschestraat niet afhankelijk is van de vraag, of deze weg in de toekomst een hoofdverkeersweg zal worden, maar verband houdt met het feit, dat de rioleering, gas- en waterleiding daar in den rijweg

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 627