29 OCTOBER 1930. 631 Wethouder VAN MIERLO antwoordt, dat Burgemeester en Wethouders dan niet zullen schromen, al kan het misschien bezwaarlijk, het werk in eigen beheer uit te voeren. Verder zegt Spr., dat, als de heer Van Houten beweert, dat er nooit de hand wordt gehouden aan de besteksbepaling omtrent het tewerkstellen van een zeker percentage Bredasche arbeiders, hij zulks bewijzen moet en dat niet Spr. daaromtrent zijn licht behoeft te gaan opsteken bij den R. K- Bouwvak arbeidersbond. Wat den persoonlijken aanval van den heer Van Houten op hem betreft, ontkent Spr. hetgeen de heer Van Houten hem in de schoenen .heeft trachten te schuiven. Spr. heeft gesproken over ongeschikte elementen. Deze nu treft men onder alle rangen en standen aan; de heer Van Houten maakt dus van een mug een olifant als hij dit gezegde als een beleediging voor den arbeidersstand in zijn geheel opvat. Spr. meent dan ook daarmede niets miszegd te hebben. De VOORZITTER, resumeerende, zegt dat, aangezien men voorloopig nog niet toe is aan de voorgenomen verbetering van den üinnekenweg, Burgemeester en Wethouders hun nader oordeel over het al of niet planten van boomen langs dien weg te zijner tijd aan den Raad zullen kenbaar maken. Wat de bestrating van de Molengrachtschestraat betreft, is het College van meening, dat een gesloten wegdek daar beter op zijn plaats is. Geen gesloten wegdek zooals op de Baro nielaan, maar zoo een als vóór het O. L. Vrouwe-Lyceum ligt. Spr. verzoekt den Raad deze aangelegenheid verder aan het oordeel van Burgemeester en Wethouders over te laten, die haar nog eens aan de hand der discussies zullen bekijken. De heer VAN HOUTEN stelt voor, dit werk in eigen be heer uit te voeren en verzoekt den Voorzitter zijn voorstel in stemming te brengen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 631