718 10 DECEMBER 1930. het rapport van de beide Directeuren geen andere mot'even in het spel zijn dan die in de stukken zijn genoemd. Den heer Van der Ven deelt Spr. mede, dat het rap port over de kwestie van het verplaatsen van het terrein der Gemeente-Reiniging eerlang kan worden tegemoet gezien. Daar de heer Van der Ven de zaak zoo eenvoudig schijnt te vinden, betreurt Spr. het, dat deze niet als deskundige aan de Commissie is toegevoegd. Die heer VAN VEEN merkt op, dat de Voorzitter zich tel kens heeft beroepen op het rapport der Directeuren. Dat het College over het advies der Gezondheidscommissie de mee ning van de bij de zaak betrokken hoofdambtenaren vraagt, daarop is volgens Spr. niets tegen, maar dat het van die mee ning openlijk gebruik maakt om hier uat advies te becritisee- ren, acht Spr. in hooge mate onkiesch jegens die hoofdamb- tenaien en jegens de Gezondheidscommissie. Verder zegt Spr., dat de situatie der door den Voorzitter bedoelde woningen aan het Dijkplein ten opzichte van de mestvaalt veel gunstiger is dan die van de te bouwen school zal zijn, ten eerste omdat de afstand tot de bron van hinder grooter is en ten tweede omdat die woningen op een gezonden bodem staan, hetgeen bij de school niet het geval zal zijn. Al is de aanvulling daarbij ook hoofdzakelijk vuil zand; dit is doortrokken met faecaliën, afkomstig uit de lekke beerkelders. Ten slotte merkt Spr. op, dat scholen in hooge mate door de Hinderwet beschermd worden, o.a. tegen opslagplaatsen van vuil, getuige de bewuste kring van 200 M. Misschien is dit den Inspecteur van het E. O. ontgaan; het is wellicht ge- wenscht hem daaraan nog even te herinneren. De heer MEIJVIS zegt, dat men hem niet van meening heeft kunnen doen veranderen. Er is gezegd, dat het advies van de Gezondheidscommissie op enkele punten onjuist is; de Directeuren hebben echter ook onjuiste inlichtingen gegeven, met name omtrent het begraven der cadavers. Deze worden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 718