724 10 DECEMBER 1930. den heer Van Veen over eventueele gaslevering door de Staatsmijnen. Vervolgens vraagt Spr., of de nieuwe oven niet in Nederland kan worden vervaardigd en of het juist is, dat het huidige ovensysteem in 1940 totaal verouderd zal zijn, zoodat dan een nieuwe Gasfabriek zal moeten worden ge bouwd. De heer LOONEN vraagt eveneens, hoe het staat met een eventueele gaslevering door de Staatsmijnen. Wethouder ESBACH zal beginnen met de vraag in zake de levering van mijngas te beantwoorden. Burgemeester en Wethouders hebben reeds geruimen tijd geleden aan de Staatsmijnen offerte gevraagd, zoowel voor geheele als voor gedeeltelijke levering. Het heeft lang geduurd eer het ant woord kwam„Wij zijn niet tot levering in staat". De heer Van Veen schijnt uit het feit, dat onder den bestaanden toestand niet zonder bezwaar één oven tegelijk hersteld kan worden, te concludeeren, dat het ovensysteem niet deugt. Dat moge dan de schaduwzijde zijn van dat sys teem, maar daartegenover heeft het zooveel voordeden het rendement b.v. is zeer groot, zelfs het grootste van ons land dat het door andere steden zal worden nagevolgd. Er is dan ook niet de minste reden dit systeem ondeugdelijk of zelfs minder ^doelmatig te noemen. De bedrijfsuitkomsten geven op een en ander voldoende antwoord. Wat de opmerking van den heer Van Veen over de afname van gas in 1930 betreft, zegt Spr., dat in dat jaar be houdens onvoorziene omstandigheden een maximale etmaal- afname van 25.000 M3. verwacht wordt. Wanneer één oven in reserve wordt gehouden kunnen de overige drie 27.000 M3. per etmaal produceeren; met twee ovens in bedrijf bedraagt de etmaalproductie slechts 18.000 M3., dus te weinig. Daar het eenerzijds wenscheiijk is twee ovens te gelijk te repareeren en we anderzjjds in 1933 er toch een nieuwen oven bij zouden moeten hebben en het volgens de ~2<-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 724