728 10 DECEMBER 193Ö. misschien aan het woord „momenteel" zou willen vastklam pen. Het is echter begrijpelijk, dat de directie der Staatsmijnen, zoo deze kans zag binnen enkele jaren gas te leveren, er geen bezwaar in zou zien nu reeds de onderhandelingen daarover te voeren. Aan de directie der bedrijven is dan ook medege deeld, dat er geen aanleiding is binnen vijf jaar op het verzoek terug te komen. Er is dus geen reden om met de beslissing1 in zake den ovenbouw tot 1933 te wachten. Den heer Haaiman kan Spr. verder nog mededeelen, dat men zeker tot 1940, misschien zelfs veel langer, met deze capaciteit kan toekomen. Bij ombouw kan de tegenwoordige fabriek wel tot 1960 toereikend gemaakt worden. Natuurlijk zal men wel eenige jaren te voren de kwestie van uitbreiding onder de oogen hebben te zien. Den heer Van Veen merkt Spr. op, dat de warmteuit- straüng wel bezwaarlijk is bij een ovenreparatie, tusschen twee heete ovens in, doch niet in het normale bedrijf; aan d,e ovens mankeert dus niets. Vierder heeft de heer Van Veen weer eens beweerd, dat de calorische waarde van het gas achteruitgegaan is. Spr. verwijst den heer Van Veen naar de gegevens door zijn voorganger, Wethouder Van Buitenen^ in de raadsver- gacering van 10 October 1928 (Gedrukte Notulen pag. 939) daaromtrent verstrekt, waaruit het tegendeel blijkt. Sedert die opgave is de calorische waarde van het gas vrijwel con stant gebleven. Spr. heeft alle reden om te beweren, dat Breda, wat het. rendement betreft, bovenaan staat in de rij der gasfabrieken in ons land. De laatste statistische opgave daaromtrent is van 1928; men kan daarin het aantal M3. gas vermeld vinden,, dat elke gasfabriek in Nederland produceert uit 100 K.G. steenkolen. Nu zal de heer Van Veen misschien wel weer zeggen: „Maar, gij levert hier zooveel slechter gas dan de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 728