752 10 DECEMBER 1930. Waar dit echter een weergeven van persoonlijke opvattingen is, zal ik U niet op dien weg volgenen dus alleen aandringen op ingaan op de in het adres vervatte verzoeken, enkel en alleen uit een oogpunt van billijkheid. Waar toch de Indische honoraria, salaria, of andersgenoemd, aan groote schomme lingen onderhevig zijn met betrekking tot de vergelijking met Nederlandsche dito, doch in grove trekken te stellen zijn als in verhouding te staan gelijk 2 tot 1waar bovendien de noodzaak van dat onderwijsnemen in Holland de noodzake lijkheid medebrengt van meerdere onderhoudskosten; om nu maar bij deze paar te blijven, terwijl er veel meer gronden zouden zijn aan te voeren; daar zou alleen al uit billijkheids overwegingen een reden moeten bestaan, wat nader op de in het bedoelde adres vervatte verzoeken in te gaan. Ten slotte nog één vraag: Hoe denken Burgemeester en Wethouders zich voortaan te houden ten opzichte van den be doelden aanslag volgens art. 62 sub 2 der gemelde Wet? Door het bewandelen van den gemakkelijken weg, en aan te nemen, dat de toch in Indië verdiende bedragen, maar als in Neder land verdiend, beschouwd worden? Wederom de reeds ge stelde vraag: is dat ook consequent? Ik wil besluiten, Mijnheer de Voorzitter, met het verzoek aan mijn mede-Raadsleden te richten: Laten we Burgemeester en Wethouders verzoeken, dit prae-advies terug te nemen, en, na een ernstige bestudeering van het adres, later met een nader prae-advies te komen. Ik wil hopen, dat dit nadere prae-advies meer tegemoetkomt aan de m.i. zeer billijke vra gen, in het adres vervat. Mijnheer de Voorzitter, ik dank U. De VOORZITTER zegt, dat het den heer Van Werk- hooven natuurlijk vrij staat, wijziging van de verordening voor te stellen. Zooals de zaak evenwel nu staat, is hetgeen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 752