758 10 DECEMBER 1930. De heer VAN VEEN zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb om ideëele redenen bezwaar tegen dit voorstel. Kerstgaven liggen op den weg van particulieren of vereeni- gingen, die tegenover zichzelf hebben te verantwoorden, pf zij den plicht van naastenliefde hebben vervuld, waartoe de eerstkomende dagen zoo in het bijzonder aanleiding geven. Als de Overheid zich op dit pad wil begeven, dan dienen haar daden doortrokken te zijn van Christelijke naastenliefde; zij dienen dus ook zoo rijp mogelijk te zijn overwogen en moeten zich uitstrekken tot iederen behoeftige naar de mate zijner behoeftigheid. Deze voorwaarde is in dit voorstel niet vervuld; het is bij uitstek exclusief en strekt zich alleen uit tot de groep van ge organiseerde werkloozen, zonder rekening te houden met de mate der behoefte, die zich o.a. laat afmeten naar gezins inkomen en grootte van het gezin. Het verwondert mij dan ook, dat Burgemeester en Wethouders, als zij de Kerstgave willen handhaven, niet komen met een voorstel, dat algemee- ner is en dat denkt aan alle behoeftige stadgenooten. Blijkens het verslag van het Burgerlijk Armbestuur over 1929 genoten ondersteuning: door werkloosheid: 137 gezinshoofden en 1 alleenwonende(n) door ziekte of ongeval29 7 werden min of meer geregeld ondersteund: 337 65 Totaal 503 gezinshoofden en 73 alleenwonenden De Kerstgave bedroeg f 686,- Vergelijkt men deze cijfers met het aantal georganiseerde werklooze gezinshoofden op 4 December j.l., zijnde 243, en alieenwonenden, zijnde 23, en het bedrag der giften, dan be-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 758