5 FEBRUARI 1930. 75 De VOORZITTER deelt mede, dat het College van Bur- gemeestei en Wethouders van meening is, dat dit adres niet behoeft te leiden tot het aanhouden van de behandeling der badhuisplannen. Het badhuisvraagstuk is al jaren aanhangig, zoodat men, als het hier inderdaad een serieuze poging tot oplossing van dit vraagstuk gold, niet eerst nu met een plan zou komen aandragen. Ook is het gebleken, dat degenen, die aanvankelijk het plan schenen te steunen, het naderhand niet zoo genegen waren. De heei HAALMAN kan zich volkomen met de zienswijze van Burgemeester en Wethouders vereenigen. Hij spreekt er zijn bevreemding over uit, dat, terwijl het badhuisvraagstuk al jarenlang'een punt van bespreking zoowel in den Raad als in de pers heeft uitgemaakt, men aan den vooravond van de oplossing van dat vraagstuk met een dergelijk ver zoek komt. Ook verwondert het Spr., dat het adres door niet-:ngezetenen onderteekend is; hij noemt dat vreemde inmenging in gemeente-zaken. De heer CERUTTI ziet er geen bezwaar in om eens af te wachten met welk plan men zal komen. De gemeente kan misschien daardoor ontkomen aan de oprichting van een duur badhuis op een verkeerde plaats, namelijk de z.g. „Rattenval". De heer RIPPEN gaat volkomen accoord met het stand punt van Burgemeester en Wethouders in deze. De oprich ting van een badhuis heeft al lang genoeg op zich laten wachten, zoodat uitstel van behandeling hem absoluut on- gewenscht voorkomt. Spr. hoopt, dat het voorstel van Bur gemeester en Wethouders met algemeene stemmen zal wor den aangenomen. Ook de heer VAN VEEN stemt volkomen in met hetgeen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 75