80 5 FEBRUARI 1930. Met veel voldoening constateer ik de groote verwantschap tusschen hetgeen destijds door mij werd beoogd en het accountantsrapport, dat eenige dagen voor ons ter visie heeft gelegen, maar het is zeer te betreuren, dat het zóó lang heeft moeten duren, vóórdat deze eenvoudige materie staat geregeld te worden. Wij krijgen dus nu voortaan jaarlijks een inzicht in de geldelijke gevolgen van de exploitatie van den Belcrumpol- der en andere gronden via een administratie, die Grond bedrijf heet, en het spreekt vanzelf dat ik mij met de des betreffende verordening gaarne vereenig. Voor twee punten vraag ik evenwel Uw bijzondere aan dacht. Deze verordening is meer een verzameling voor schriften voor het administratief beheer dan wel een vol ledige beheersverordening. Het eenige wat op het tegendeel wijst is art. 5, al. 1, hetwelk zegt: „onder toezicht van Burge meester en Wethouders is de dagelijksche leiding van het „Grondbedrijf opgedragen aan den directeur van Openbare „Werken". Een dergelijke groote verantwoordelijkheid wil ik niet op den directeur van Openbare Werken laden. Ook is het noodig, dat vóóruit gezien wordt, dat het tempo der verkoopen en daarmee de verkoopsprijzen worden vastgesteld in verband met het renteverlies, dat de verkoops prijzen worden bekeken uit den meer breeden gezichtshoek, indien zij een ongewenschte maatstaf gaan vormen voor andere bouwterreinen om Breda, enz. Tot dit doel is ge zien de groote belangen, die in het zoo juist genoemdq liggen een commissie van bijstand voor het Grondbedrijf noodig en ik zou Burgemeester en Wethouders willen vra gen, of zij bereid zijn daartoe een voordracht aan den Raad te doen. Een tweede punt is het volgende. De schattingen, bedoeld in art. 18, kunnen m.i. het best

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1930 | | pagina 80