1000 16 DECEMBER 1931 tusschen Rijk en gemeenten door velen beschouwd als een aan tasting van het zelfbeschikkingsrecht der gemeenten, op de meest grove wijze is dit het geval met het wetsontwerp tot tijdelijke korting op de uitkeeringen uit het gemeentefonds. De heer Brantjes kan daarvan meepraten, heeft dat trou wens al gedaan. Is in een vergadering der A.R.K.A. door hem niet gewaagd van een wangedrocht van wetgeving, het on grondwettelijke van dit ontwerp enz.. Nam niet de gecombi neerde vergadering van R.K. overheidspersoneel hier ter stede, bestaande uit afdeelingen van ,,St. Paulus", ,,St. Petrus ,,St. Michaël" en de „A.R.K.A." een motie aan, waarin staat, dat bedoeld wetsontwerp de autonomie van provincie en ge meente op grove wijze aantast. Inderdaad wordt op deze wijze de raad tot de stemautomaat, die maar te prijzen heeft wat de heeren in Den Haag of elders gelieven te wijzen. Het kan geen kwaad ook niet voor het College van Burgemeester en Wethouders nogmaals uiteen te zetten, dat nog steeds de raad het is, die de gemeente bestuurt. Artikel 143 der Grondwet bepaalt dit en in overeenstemming hiermede begint artikel 1 der Gemeentewet met de mededeeling, dat het bestuur van elke gemeente bestaat uit een raad, en dan pas volgen de andere organen. In van Loenen I bladz. 4 lezen wij over artikel 1 gemeente wet: in aansluiting met de Grondwet, die de raad „plaatste aan het hoofd der gemeente". Elenbaas schrijft in deel I op pag. 14: „het artikel 143 der „Grondwet zegt in de eerste plaats: aan het hoofd der „gemeente staat een raad. Hij duidt daarmede den raad aan „als het hoofdcollege der plaatselijke regeering, als de souve- „rein waar het betreft de inwendige aangelegenheden der „gemeente". In Oppenheim I bladz. 32, vinden we: „De burgemeester, „zeg ik, is niet het hoofd der gemeente, dat is de raad. „Artikel 143 der Grondwet zegt het vooralsnog onomwonden" „en op pagina 9: „Dit groote beginsel in de eerste plaats, dat „in de gemeente het bestel in handen is van een lichaam,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1000