1024
16 DECEMBER 1931
posten af te wijzen, die nochtans wel noodig zijn en die in
normale tijden zeker zouden zijn voorgesteld. Daarentegen
brengen zij sommige uitgaafposten tot grootere bedragen op
de begrooting. omdat ze noodig zijn voor steunverleening,
terwijl zij de werkverschaffing niet uit het oog verliezen en
de waarschijnlijkheid opperen, dat daarvoor gelden noodig
zullen zijn. Dit is de juiste lijn! Allereerst zorgen voor de
menschen, die zich zelf niet kunnen helpen; andere zaken,
hoe noodig misschien ook, moeten daarvoor wijken. Gaarne
sluit ik mij aan bij de hulde, die Burgemeester en Wethouders
in het Centraal rapport daarvoor gebracht is; laat ik er
bijvoegen, dat ik ook niet anders had verwacht.
Den druk der tijden voelen Burgemeester en Wethouders
ook bij de inkomsten. Zij zeggen; Er zijn ontvangstposten
die tengevolge van de moeilijke tijdsomstandigheden een
daling vertoonen. Het is door de tijdsomstandigheden niet
te zeggen, of de daling niet grooter zal zijn dan waarop bij
het voorbereiden der begrooting gerekend werd. De markt-
gelden worden 3000.lager geraamd, de opcenten op de
dividend- en tantièmebelasting 10.000.lager, de opcenten
op de vermogensbelasting 8000.-, terwijl zij hopen, dat
de 47 opcenten op de gemeentefondsbelasting, die toch het
vorige jaar nog geraamd werden op 225.000.198.000.
zullen opbrengen; ook de belasting op openbare vermakelijk
heden wordt 8000.lager geraamd.
Ik zal mij niet vermeten een oordeel over deze cijfers uit
te spreken; ik zou daartoe meer gegevens ter beschikking
moeten hebben. De vraag mag echter wel gesteld worden,
of bij verergering van de crisis die cijfers niet te hoog zouden
kunnen blijken. Men moet bij de beoordeeling van den
financieelen toestand ook niet uit het oog verliezen, dat de
gemeentefondsbelasting als grondslag heeft de inkomsten van
een voorafgaand jaar, en dat, als de crisis voortduurt, wij er
het volgende jaar weer slechter voor zullen staan dan nu,
dat de moeilijkheden ook na het beëindigen van de crisis
niet dadelijk geëindigd zullen zijn; wij weten niet, en niemand