16 DECEMBER 1931 1025 weet, hoe de economische toestand na de crisis er uit zal zien. Alleen weten wij, dat er reeds nu een ontzaglijke verarming heeft plaats gehad. Wij moeten dus oppassen niet tot de uiterste grens van belastingheffing te gaan. Ook in normale tijden moeten wij oppassen, dat geen belastingen geheven worden dan met volstrekte noodzakelijkheid, maar zeker moeten wij nu voorzichtig zijn, omdat wij het gevaar zouden kunnen loopen de 80 opcenten op de gemeentefondsbelasting te naderen en daarna onder toezicht van de hooge regeering zouden kunnen komen. Ik heb het vorige jaar de S.D.A.P. er een grief van ge maakt. dat zij haar eischen zoo hoog stelde, dat wij bij aanneming ervan boven die 80 opcenten zouden zijn ge komen en ik vind het jammer, dat zij blijkens de redevoerin gen, die in den verkiezingstijd zijn gehouden, ook nu nog niet het verkeerde van haar handelwijze inziet. Ik betreur het, dat de Rijksregeering door de wet op de financieele verhouding een limiet heeft gesteld aan de gemeentelijke zelfstandigheid, maar wij moeten daar rekening mee houden en bovendien moeten wij bij de beoordeeling van dien maat regel niet uit het oog verliezen, dat er gemeentebestuurders geweest zijn, die niet voldoende zelfbeheersching betracht hebben bij het doen der uitgaven en daardoor dien maatregel noodig gemaakt hebben. In elk geval, deze maatregel bestaat. En het is duidelijk, dat, wanneer een gemeente de hulp van de hoogere autoriteit inroept, deze dan voorwaarden gaat stellen; zij kan natuurlijk niet goedkeuren, dat aan haar kas ongelimiteerde eischen gesteld worden. Wij zouden door een onvoorzichtig financieel beheer gevaar loopen, evenals andere gemeenten, de hulp van de Regeering te moeten inroepen. Ik zou dit willen vermijden; ik houd er niet van, dat het bestuur der gemeenten hoe langer hoe meer vanuit Den Haag geregeld wordt; ik houd niet van die centraliseering, omdat ik voor het volk, ook locaal den grootst mogelijken invloed op het politiek bestuur wil behouden, omdat ik van dictatuur afkeerig ben;

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1025