1028 16 DECEMBER 1931 Christelijke Partijen aan kunnen toevoegen. Ik zou kunnen wijzen op de naam is ook reeds door den heer V a n d e Ven genoemd den oud-minister Talma, die een baan breker was in de sociale actie. Ik zou nog verder kunnen teruggaan. Het was in een Kamerzitting van 1874, dat een der stichters van een onzer grootste Protestantsch-Christe- lijke partijen, onder het hoongelach van de geheele Kamer, aandrong op een Wetboek voor den Arbeid, waarin be palingen konden voorkomen overregeling en uitbetaling der loonen, werktijden en vrije dagen en uren, schorsing van contract door ziekte, invaliden van den arbeid, het uitgesloten personeel, beveiliging tegen gevaar (ongevallen). En zoo zou ik nog een heele lijst van onderwerpen kunnen opnoemen, waarover toen reeds door Dr. Kuijper wettelijke voorziennig werd gevraagd. Mijnheer de Voorzitter, Zooals ik reeds opmerkte, zal ik mij niet in zoo wijdloopige beschouwingen begeven. Het zou niet zijn overeenkomstig mijn positie in dezen Raad. Over enkele zaken wensch ik toch iets in het midden te brengen. Allereerst iets over de raadscommissies. Door hetgeen daarover dezen middag reeds is gezegd, is daarin wel eenige teekening gekomen, maar dat is toch geen reden om hierover niet te zeggen, wat ik voornemens was op te merken. Gaat het nu, Mijnheer de Voorzitter, met deze commissies eigenlijk wel zooals het behoort? Een aantal leden wordt daarin benoemd en weigert zitting te nemen. En nu hoort men er verder, althans tot hedenmiddag, niets meer van. Alles gaat zijn gang, alsof er niets is gebeurd. Nu rijst bij mij de vraag: Komt nu de ernst, die bij deze, toch door den Raad ingestelde commissies heeft voorgezeten, niet in het gedrang? Of die commissies zijn in den vorm, waarin zij zijn samengesteld, noodig öf zij zijn het niet. Nu moeten wij toch tot het eerste besluiten. Maar dan gaat het toch niet aan, deze commissies onvoltallig te laten voortbestaan en behoort daarin op een of andere wijze te worden voorzien. Mijnheer de Voorzitter. Ik wensch niet te treden in de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1028