1044
18 DECEMBER 1931
deeld, en dat hij zich verplicht gevoelde te verklaren, dat
Amsterdam door Minister de Geer op loyale en gentle
manlike wijze was behandeld.
Wethouder VAN BUITENEN merkt het navolgende op:
Bij de gehouden algemeene beschouwingen is de begroo
ting, noch het beleid van Burgemeester en Wethouders be
streden. Desniettegenstaande wil ik toch een en ander zeggen.
Op den voorgrond wil ik dank brengen aan den Raad, welke
getoond heeft te begrijpen, dat het in dezen tijd noodig is
zich beperkingen op te leggen, en heeft ingezien, dat het thans
niet gemotiveerd is, om allerlei op zichzelf respectabele en
wenschelijke zaken te eischen. Mijn dank gaat meer speciaal
uit naar de heeren Van de Ven, MabelisenPleijte,
die het College bij de uitvoering dezer begrooting steun heb
ben toegezegd.
Vanzelf krijg ik gelegenheid nog aandacht te wijden aan
bepaalde naar voren gebrachte zaken.
Reeds bij de behandeling der begrooting voor 1931 werd
er door mij op gewezen, dat het noodig zou zijn zich beper
kingen op te leggen voor het voteeren van gelden voor niet-
productieve werken. Ik wees er op, dat in de laatste jaren
de buitengewone uitgaven steeds meer waren gestegen, en
in dat jaar wederom 224.000.meer op den gewonen dienst
moest worden geraamd dan het vorig jaar. Bij de beperkte
belastingheffing is het niet mogelijk de inkomsten zoodanig
op te voeren, dat zij die uitgaven compenseeren.
Ondanks de vele beperkingen, ons bij deze begrooting op
gelegd, wijzen de eindcijfers een bedrag van 115.000.meer
aan dan die van het vorig jaar. Hiervan moet 38.000.
worden afgetrokken, welke zijn vermeld onder volgnummer
331A, van hoofdstuk I. Er blijft dan nog ƒ77.000.over.
Op hoofdstuk IX is 76.000.op hoofdstuk XI 4.000.
en op hoofdstuk IV 3.000.meer geraamd dan het vorig
jaar: dat is te zamen 83.000.uitsluitend meer-uitgaven
door de crisis veroorzaakt.