18 DECEMBER 1931 1045 Ook hoofdstuk VI is 20.000.hooger geraamd, zoodat er meer moest worden geraamd 83.000.- 20.000. 103.000.—. Ik deelde .mede, dat uiteindelijk deze begrooting 77.000. hooger is dan die van het vorige jaar, zoodat op de andere hoofdstukken is bezuinigd een bedrag van 103.000. 77.000.ƒ26.000.-. Dat is noodig en het blijft voor- loopig noodig deze gedragslijn te volgen. Hoe Burgemeester en Wethouders den financieelen toe stand inzien, is duidelijk in hunne nota weergegeven. De heer Van de Ven heeft gevraagd of verschillende inkomsten niet te hoog geraamd zijn, gezien de verergering van de crisis. In hun financieele nota hebben Burgemeester en Wethouders aangegeven, dat de navolgende inkomsten lager zijn geraamd: vermakelijkheidsbelasting 15 opcenten op de vermogensbelasting 21 opcenten op de gemeente-fondsbelasting 10 opcenten op de dividend- en tantièmebelasting 25 Het is natuurlijk mogelijk, dat deze ramingen nog te hoog zullen blijken te zijn, doch dat hangt af van het verder ver loop van de crisis, waarover men verschillend kan denken. Een navraag dienaangaande te bevoegder plaatse in Juni 1931 gedaan, leverde tot antwoord, dat er geen reden was om deze ramingen te herzien. Overigens heb ik wel eenig vertrouwen, dat de rekening 1931 een batig slot zal opleveren. Dit komt ten goede aan den dienst 1933. Of sommige ramingen van uitgaven te laag zijn, zal mede moeten worden bezien, als van de rekening over het dienstjaar 1931 en van de opbrengst der belasting over het belastingjaar 19311932 wat meer bekend is en de op centen op de fondsbelasting, in verband met deze uitkomsten, definitief moeten worden geregeld. Dit mede als antwoord op het door den heer Haaiman gezegde. Deze heeft n.l. gezegd, dat de Raad nu die op centen niet kan vaststellen: blijkens het zoo juist gezegde,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1045