18 DECEMBER 1931 1047 van die aflossing komt natuurlijk jaarlijks vrij. Alleen om de uitgaven aan rente en aflossingen niet nog meer te vergrooten, zou dus niet meer dan het zooeven ge noemde bedrag jaarlijks aan buitengewone, niet-productieve werken mogen worden uitgegeven. Het verheugt mij, dat de heer M a b e 1 i s eenzelfde in zicht, als in het zoo juist door mij gereleveerde, is toegedaan. Naast den post „onvoorziene uitgaven" hebben wij nog achter de hand de ƒ38.000.van hoofdstuk I. Komt echter alles ten ongunste uit, dan zou ook dit bedrag niet voldoende kunnen zijn. In dit licht bezien, kan ik mij vereenigen met het voorstel van den heer VandeVen, reeds igesteund door den heer P 1 e ij t e, om de electriciteitstarieven niet te ver lagen; alsook met diens gezegde, betreffende de vorming van een reservefonds. De post „onvoorzien" zal met het daar door vrijkomend bedrag kunnen verhoogd worden. Ik hoop, dat ook de heer L o o n e n in de door mij gegeven uiteen zetting aanleiding vindt om over zijn bezwaren tot niet-ver- laging van de electriciteits-tarieven heen te stappen. Onzen eersten plicht achten wij er voor te waken, dat de middelen aanwezig zijn voor de noodzakelijke werkloozenzorg en andere crisisuitgaven en vervolgens, dat de belastingdruk in dezen tijd niet wordt verzwaard, zoolang dit niet nood zakelijk is. Dit is de financieele politiek van het komende jaar in de nota uitgestippeld en het is mij een voldoening, dat de heeren VandeVen, Ple ij te en Mabelis het met deze politiek eens zijn. Voorts zal ik aandacht wijden aan enkele opmerkingen van den heer Ha a 1 m a n, allereerst wat betreft diens gezegde, dat deze begrooting geen sluitpost heeft, hetgeen een unicum is in den lande. In zijn algemeenheid kan ik verwijzen naar het betrekkelijk antwoord van Burgemeester en Wethouders. De opmerking van den heer Haaiman geeft echter blijk, dat hij niet is ingeleefd in de veranderde financieele verhou ding tusschen Rijk en gemeenten, en dat hij er nog niet van doordrongen is, dat er een crisis bestaat.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1047