1056 18 DECEMBER 1931 houder, den heer P e 1 s t e r, een nogal groot Duitsch citaat gebruikt uit een werk van Pater P e s c h. De latere Wet houder, de heer Korteweg. toenmaals nog Raadslid, ver klaarde, dat hij dit niet verstond, waarop door U, Mijnheer de Voorzitter, werd geantwoord, dat geacht kon worden, dat de Raad van Breda op een zoodanig intellectueel peil stond, dat een eenvoudig Duitsch citaat wel zou worden be grepen. Ditzelfde, Mijnheer de Voorzitter, zou ik thans ook willen zeggen en ik zou in het bijzonder mij willen wenden tot den heer H. van der Ven, die zich eergisteren al bijzonder heeft uitgesloofd. Ik zou tot hem het volgende willen zeggen. Ikzelf heb helaas ook niet het onderwijs mogen ge nieten, dat ik zoo gaarne zou hebben gewild, maar ik heb niet nagelaten bij voortduring te trachten mij meerdere kennis bij te brengen en nu nog besteed ik iederen dag een deel van mijn vrijen tijd aan studie. Ik zou hem in overweging willen geven hetzelfde te doen, wellicht dat hij dan een volgende maal zijn mindere intellectueele ontwikkeling niet meer op zoo'n luidruchtige wijze behoeft te demonstreeren. Naar aanleiding van hetgeen de Voorzitter van de R. K. Raadsfractie heeft gezegd, ligt het niet in mijn bedoeling thans verder offers te brengen op het altaar der verkiezings- romantiek. Ik wil slechts een uitzondering maken voor twee zaken, n.l. de percentage-kwestie en het geval-W ij n e k u s. Ik begrijp, dat de R. K.-fractie zich niet gaarne verantwoor delijk gesteld ziet voor hetgeen de heer W ij n e k u s heeft geschreven, maar wanneer gezegd wordt: ,,Zoo loopen er 45.000 in Breda dan is dit niet heelemaal juist, doch zijn er dat slechts 42, n.l. de candidaten der R. K. Staatspartij en het spreekt toch vanzelf, dat een partij verantwoordelijk is voor hetgeen door hare candidaten wordt gezegd en ge schreven. Wat de percentage-kwestie betreft, deze is bijzonder van beteekenis, want op grond daarvan is verdedigd de houding der R. K. Raadsfractie bij de Wethoudersverkiezingen. De heer Van de Ven heeft er aanmerking op gemaakt, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1056