18 DECEMBER 1931 1057 door mij gesproken is van 60 °/c Katholieke stemmen, terwijl dit 61 moet zijn. Ik wil hem gaarne dit ééne procent gunnen, alhoewel ik begonnen ben te spreken van ruim 60. Maar wijselijk is hij niet ingegaan op mijn bewering, dat deze cijfer- groepeering niet deugt. Wanneer men bij de cijfers der S.D.A.P. de mijne en die van eenige andere lijsten telt, dan moet men daarbij toch ook zeker die der lijst-Schaepman en der R. K. Volkspartij optellen. Maar wanneer zij uitgaan van het cijfer, door hen in 1927 alleen behaald, dan heeft mijn partij het recht om ook hetzelfde te doen en dan zien wij, dat in 1927 door de S.D.A.P. werd behaald 18 en in 1931 ruim 25 Dit is toch ook een duidelijke uitspraak der kiezers, die gij door Uw houding een slag in het aangezicht hebt gegeven. Ook is de heer Vand eVen wijselijk niet ingegaan op het voor 80 R. K. Breda, terwijl er toch maar 61 R. K. stemmen werden verkregen. Ra-ra, wat is dat? Ik heb gemeend, nog eens te moeten ophalen de artikelen van het Dagblad van Noordbrabant, waarin werd beweerd, dat alles alleen door de R. K. meerderheid en Burgemeester en Wethouders tot stand werd gebracht. Ik had gemeend, dat de heeren het pleizierig zouden vinden, dat ik nog eens de loftrompet heb gestoken en hen aan dit alles heb herinnerd. Nu zeggen ze, dat ze het erg vervelend vonden. Om de waarheid te zeggen, Mijnheer de Voorzitter, ik ook, maar ik meende, dat in een opsomming, zooals door mij werd ge geven, dit niet kon worden gemist en nu blijkt het toch weer, dat Abraham de Winter gelijk had toen hij gewaagde van „ondank is 's-werelds loon." De heer Van de Ven ge waagde met genoegen van het feit, dat ditmaal in den ver kiezingsstrijd geen aanvallen zijn gedaan op kerk, godsdienst en geestelijkheid. Inderdaad, is dit niet geschied. Onze partij staat niet op dat standpunt en ik wil hier wel persoonlijk zeggen, dat wanneer dit wèl het geval zou zijn, ik zeker nooit in de S.D.A.P. zou zijn gekomen en nog minder daarin terug gekeerd. Wij hebben wel zooveel gevoel voor de werkelijk heid, dat we weten, dat we leven te midden eener in groote

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1057