1060
18 DECEMBER 1931
keuringskwestie en ik wil gaarne erkennen de behendige
wijze, waarop hij getracht heeft thans de zaak hier aan de
orde te stellen. Hij zal mij echter niet ertoe kunnen verleiden
deze aangelegenheid nu te behandelen. Wanneer goede zeden
gevaar loopen en excessen plaats hebben, dan kan de heer
Van de V e n bij de bestrijding daarvan ook wat het
dansen betreft op onzen steun rekenen. Hij heeft ons de
vraag gesteld, of wij er op uit zijn den Roomsch-Katholieken
aanstoot of ergernis te geven en of wij bereid zijn mede maat
regelen te nemen om voor de Roomsch-Katholieken aanstoot
en ergernis te voorkomen. Er is natuurlijk geen sprake van,
dat wij er op uit zouden zijn den Katholieken aanstoot of
ergernis te geven. En wat de tweede vraag betreft, deze
zou ik willen beantwoorden met een wedervraag, n.l. deze:
,,Zijt gij bereid mede maatregelen te nemen om voor ons
aanstoot of ergernis te voorkomen?" Niet alleen de meerder
heid, maar ook de minderheid heeft daar recht op en het is
juist de meerderheid, die in deze de minderheid moet be
schermen. Zij heeft immers daartoe de macht, kan dus in de
eerste plaats zichzelf beschermen en moet daarnaast be
schermend optreden ten aanzien van alle minderheden, des
noods ook atheïsten.
Nu nog iets over de Wethoudersverkiezingen. De heer
Van de Ven heeft gesproken van een opdracht door de
burgerij gegeven, doch in elk geval is dat een opdracht van
nog geen 2/3 gedeelte. De traditie is vervallen zegt de heer
Van de Ven. Dat dankt je den drommel, als jezelf aan
die traditie een eind hebt gemaakt! Alle drie kennen hun
werk, wordt er dan beweerd. Wil men soms daarmede zeg
gen, dat een ander dit soms niet zou kennen? De minderheid
bestaat inderdaad niet uit een, maar uit drie groepen. Deze
zouden toch in onderling overleg hebben kunnen uitmaken
aan welke een wethouderszetel zou worden toegewezen en
wanneer de heer Van de Ven vraagt, waarom aan de
S.D.A.P. en niet aan de Liberalen, dan zou ik hem daarop
willen antwoorden: zie Uw rede van 1927, waarbij gij hebt