1064 18 DECEMBER 1931 „doen en gelden aanvragen; jegens hen, die over die voor stellen en die aanvragen namens alle ingezetenen te beslissen „hebben. Ik vind het niet prettig aldus te moeten spreken, „Mijnheer de Voorzitter, doch ik hoop, dat in de toekomst de „leden van het college, die elk individueel in het dagelijksch „leven voorkomend en innemend zijn, deze eigenschappen met „zich zullen naar binnen nemen in de collegekamer, wanneer zij „zich samenzetten tot het redigeeren van een antwoord aan „den Raad." U vraagt mij, Mijnheer de Voorzitter, wie was deze spreker? Dat was, Mijnheer de Voorzitter, de heer Speijart van Woerden. Wanneer ik zoo den toon heb beluisterd, waarin de heer Van M i e r 1 o heeft gesproken, dan denk ik onwillekeurig aan de radio bij mij thuis en wel bijzonder aan het gramo- phoonplaten-uurtje: „His masters voice" nr. zooveel. Ik zou ook nog dit willen zeggen. Wanneer men aan de overzijde zooveel waarde hecht aan cijfers, dan wil ik toch even memoreeren, dat aangaande de lijst, waarop ik stond, door mij zoowel in woord als geschrift is aangedrongen om te stemmen op nummer één van die lijst en toch heb ik meer voorkeur-stemmen gekregen dan alle andere candidaten van alle lijsten, die niet nummer één stonden. Met instemming hoorde ik van den heer V anBuitenen, dat het definitief vaststellen der opcenten op de gemeente fondsbelasting later zal kunnen geschieden. Hij wijst er ook op, dat de overgehevelde 38.000.alsnog zouden kunnen worden aangesproken, doch dit is naar mijn meening niet het doel der reserveering geweest. En wat het invoeren van nieuwe belastingen betreft, dit zou naar mijn meening pas mogen geschieden, wanneer het maximum-aantal opcenten op de gemeentefondsbelasting is bereikt. Dat het batig slot 1930 sluitpost zou kunnen zijn, kan ik niet onderschrijven, daar deze ten slotte toch slechts tot een bedrag van 38.000.hooger zou kunnen worden gefixeerd. In zake

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1064