1066
18 DECEMBER 1931
levensvreugde kunnen vinden. Tot de steenen, die dit gebouw
zullen moeten schragen, behooren alle partijen, die langs den
weg der evolutie dit doel willen bereiken. Ook de onze.
Ik ben ervan overtuigd, dat, wanneer eenmaal dit doel is
bereikt, op onze partij voor velen thans nog een steen des
aanstoots van toepassing zal zijn het woord van den
psalmist:
,,De steen, dien de bouwlieden versmaad hebben, is tot een
hoeksteen geworden."
Mijnheer de Voorzitter, ik heb gezegd!
De heer VAN DE VEN houdt de navolgende rede:
Mijnheer de Voorzitter.
Over het verloop der debatten kunnen wij in vele opzichten
tevreden zijn. Op samenwerking is allerwege aangedrongen.
Geconstateerd mag worden, dat in de groote vraagstukken
een ongewone samenwerking zal worden gevonden.
De heer P 1 e ij t e heeft geprotesteerd tegen het feit, dat
ik zou hebben doen uitkomen, dat „vrijzinnig" en „anti
christelijk" hetzelfde is. Ik heb een aantal onzer medeleden
gevraagd, of ik de woorden „anti-christelijk" heb gebezigd,
en nu is er niemand, die dit gehoord heeft.
Mag ik vragen: Heeft de heer P 1 e ij t e dit dan wèl ge
hoord? Op zijn best zou men hst dus uit het zinsverband
moeten opmaken. Wat is nu de kwestie? Ik heb gezegd, dat
bij de verkiezingen gebleken is, dat de vrijzinnigen voor som
mige gemeenschapszaken geen regeling wenschen, terwijl de*
Christelijken dat wel wensohen.
Gemeenschapszaken, dus: niet het particuliere leven, dus
niet het familieleven en ook niet het leven in allerlei orga
nisaties. Alleen gemeenschapszaken, dus politieke zaken. Uit
breiding mag daaraan niet worden gegeven.
Voor zooverre mij bekend, heeft niemand de woorden „anti
christelijk" gehoord. Maar als ik die woorden gebruikt had.
zou ik iets gezegd hebben in strijd met mijn aanteekeningen.
Ik zou dan ook iets gezegd hebben, in strijd met mijn opvat-