1072 18 DECEMBER 1931 daarop toelegt; maar de heer Haaiman kent mij en ik ken den heer Haaiman langer dan vandaag of gisteren. De heer Haaiman kon in zijn jonge jaren, meer dan ik en anderen met mij, zich de weelde permitteeren van zich alge meen te ontwikkelen en daarom kan de heer Haaiman zich nu ook verder ontwikkelen; de grondslag zat er bij hem nu eenmaal in. Dit aan het adres van den heer Haaiman omtrent zijn opmerkingen jegens mij. Door den heer Haaiman is gezegd, Mijnheer de Voor zitter, in zijn algemeene beschouwingen, dat met de 7 R. K. arbeidersafgevaardigden en de 7 afgevaardigden van de S.D.A.P. er reeds een meerderheid van arbeidersafgevaar digden in den Raad zou zijn, dus met andere woorden, wij waren met hen op één lijn te zetten. Er is door onzen fractie voorzitter, den heer Van de Ven, in zuiver Hollandsch, waaraan ik steeds de voorkeur geef, in zijn algemeene be schouwingen reeds op gewezen, dat er van een splitsing in onze partij geen sprake is. De heer Van Houten heeft toen bij interruptie gezegd: „Maar de heer Van der Ven gaat nog al gauw met jullie mede." Ik kan den heer Van Houten wel zeggen, dat wij hier niet zitten voor de belangen van een zeker gedeelte van de bevolking, maar dat wij hier zitten voor het algemeen belang. Daarmede wil ik niet zeggen, dat wij voor onze mede arbeiders niets gevoelen. Daar voelen wij zeker zooveel voor als de heer Van Houten met zijn fractiegenooten, maar wij maken daar in het openbaar geen propaganda mede en houden geen lange rede voor de publieke tribune. Wij be loven nu eenmaal onzen menschen geen gouden bergen, als wij ze nog geen ijzeren kunnen geven. Zoo ook in de vergadering van 4 November j.l., toen de heer Van Houten ons verweet bij de behandeling van de voorstellen van den Plaatselijken Raad uit de moderne arbei dersbeweging, betreffende huishuurtoeslag, uitkeering ineens, enz., enz., dat het alleen de heer K r o o n e was, die iets voor zijn medearbeiders gevoelde, en dat de overigen daarin

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1072