1074 18 DECEMBER 1931 meente, is Spr. het met genoemden heer eens. Voorts merkt Spr. op, dat thans reeds zeker is, dat leeningen moeten worden gesloten, welke het budget zullen verzwaren, zoodat men voorloopig niet moet overgaan tot het uitvoeren van improductieve werken. De VOORZITTER wil er de aandacht op vestigen, dat de heer Haaiman in zijn repliek er op gewezen heeft, dat op samenwerking valt te rekenen, indien ook wordt gelet op wenschen van die zijde geuit, waarbij bijzonderlijk op het openbaar onderwijs werd gedoeld. Spr. moet, voor zoover daarin een verwijt ligt, daar toch tegen op komen. Gezorgd wordt voor goed openbaar en bijzonder onderwijs en voort durend wordt onder het oog gezien, wat daarvoor valt te doen. De opmerking van den heer Haaiman rust niet op goeden grond. Wat het gebruiken van bijbelteksten door den heer Haal. man betreft, wil Spr. zich aansluiten bij het door den heer M a b e 1 i s gezegde. Voorts meent Spr., dat de argumentatie van den heer Haaiman, waarom diens fractie zich on zijdig heeft gehouden bij de viering van het 12^-jarig ambts jubileum, minder gelukkig is; hij heeft daardoor zijn positie niet versterkt. De vergelijking met den heer Speyart van W o e r d e n gaat mank, waar juist deze persoon in de feest viering een niet onbelangrijke factor is geweest. Betreffende het door den heer M a b e 1 i s gezegde, omtrent de volledige bezetting der raadscommissies, wil Spr. opmer ken, dat, indien de Raad het onjuist vindt, dat de commissies niet ten volle bezet zijn en zich daaromtrent uitspreekt, de Raad in de gelegenheid zal worden gesteld deze aan te vullen. Indien de heer M a b e 1 i s ter zake een voorstel indient en dit wordt aangenomen, dan zullen maatregelen daartoe wor den genomen. De heer MABELIS dient daarop de volgende motie in: ,,De Raad der gemeente Breda het wenschelijk achtende,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1074