1096 18 DECEMBER 1931 inzicht; naar zijn meening kan men het een niet van het ander losmaken. De heer SCHRAUWEN meent, dat de heer Haaiman zich vergist heeft. De tariefsverlaging betreft niet alleen de levering te Breda, maar ook die aan de omliggende gemeen ten. De mindere opbrengst zal dus niet 28.000.maar 45 a 46 duizend gulden per jaar zijn. Spr. is voorstander van een zoo laag mogelijk tarief, maar in deze abnormale tijden behooren de sociale voorzieningen voor te gaan; hij acht het voor den werkman, die electriciteit verbruikt, niet van groot belang die paar centen per K.W.U. meer te moeten betalen. De heer LOONEN is niet zoo optimistisch gestemd als de heer Haaiman; hij is er volstrekt niet zeker van, dat tariefsverlaging gecompenseerd zou worden door meerder verbruik, integendeel, de industrie gaat in deze benarde tijden hoe langer hoe minder stroom verbruiken. Men be hoort in deze rekening te houden met den toestand van de industrie en dien, waarin vele zakenmenschen thans ver- keeren. Ook dient men daarbij in aanmerking te nemen, of de tarieven in Breda niet hooger zijn dan elders. Wethouder ESBACH herinnert er aan, dat hij bij de alge- meene beschouwingen heeft gezegd, dat hij bij de behande ling der bedrijfsbegrootingen dieper op de zaak zou ingaan; hij zal dit thans doen, daarbij tegelijkertijd het Gasbedrijf in zijn beschouwingen betrekkende. Voor het geval men uit het gesprokene door den heer Haaiman den indruk mocht hebben gekregen, dat de belangen der lichtverbruikers door Burgemeester en Wet houders onvoldoende zijn behartigd en de bedrijfswinsten met voorbijzien van andere belangen buitensporig hoog zijn opgevoerd om met een lage belasting de begrooting slui tend te kunnen maken, acht Spr. het goed, eens een ander geluid te laten hooren. Vooraf wil hij even vaststellen vol gens welke opvatting de bedrijven beheerd worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1096