18 DECEMBER 1931 1113 Directeur van het Slachthuis die toezegging zou hebben gedaan. Immers, ieder weet toch, dat niet de slager, maar de consument het slachtrecht betaalt. Wanneer nu het slacht recht met 2 cents per K.G. werd verlaagd, dan zou dit neer komen op een prijsverlaging van het vleesch met 1 cent per pond. Nu worden de vleeschprijzen nooit met 1 cent, maar altijd met een stuiver tegelijk verlaagd of verhoogd. Spr. kan daarom niet aannemen, dat verlaging der slachttarieven eenigen invloed op den vleeschprijs zou hebben. Zou men in de toekomst zien, dat de tarieven te hoog zijn, dan is er alle reden om ze te verlagen, nu echter is daarvoor naar Spr.'s meening, geen reden. De heer BROOS zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Volgens het adres van de Bredasche Slagersvereeniging kan van winst geen sprake zijn, doch hoogstens van een overschot, ontstaan door te veel betaalde rechten. Naar mijn meening is uit een hygiënisch oogpunt het Slachthuisbedrijf wel te vergelijken met ons Waterleidingbedrijf, daar toch ook alle bewoners van straten, waarin zich buizen van de Water leiding bevinden, verplicht zijn hun woningen aan dat buizen net aan te sluiten. En al is het m.i. gewenscht, dat de bij de waterlevering te maken winst niet te groot is, dat daarbij geen sprake zou mogen zijn van winst en die winst nimmer zou mogen worden gestort in de gemeentekas, omdat het een hygiënisch bedrijf is en elke ingezetene verplicht kan worden zijn woning daaraan aan te sluiten, heb ik nog niet vernomen. Daar de gemeente nimmer gebonden kan zijn aan de toe zegging van den Directeur en de geraamde winst in even redigheid van het voor dit hygiënisch bedrijf verstrekte kapitaal toch bescheiden kan worden genoemd, kan ik mij met het standpunt van Burgemeester en Wethouders zeer goed vereenigen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1113