1114
18 DECEMBER 1931
De heer COHEN merkt het volgende op:
Mijnheer de Voorzitter.
Ik wil beginnen met het eerste gedeelte van het antwoord
van Burgemeester en Wethouders op het Centraal Rapport
te bespreken. In dat antwoord staat, dat Burgemeester en
Wethouders, met betrekking tot de gedane vraag in zake
het in diensttijd laten verrichten van persoonlijke diensten
door personeel van het Slachthuis, gaarne mededeeling
hebben van de feiten, welke tot deze vraag geleid hebben,
en dat zij dit dan zullen nagaan. Ware het niet beter geweest,
als Burgemeester en Wethouders van te voren een onderzoek
hadden ingesteld; zij zouden dan in hun antwoord hebben
kunnen neerschrijven, dat de opmerking, bij het afdeelings-
onderzoek gemaakt, juist is en dat zij er voor zullen waken,
dat zooiets niet meer voorkomt. Nu volstaan zij met mede
deeling van de feiten te vragen. Ik voldoe niet graag aan dat
verzoek, maar Burgemeester en Wethouders dwingen mij
daartoe. Als ik Burgemeester en Wethouders was, zou ik in
de eerste plaats eens aan het personeel gevraagd hebben,
wat het allemaal voor particulier werk moet verrichten. Ik
voor mij noem het in orde maken van de betimmering in den
tuin van den Directeur en zoo zou ik nog veel meer kunnen
noemen, b.v. het feit, dat, toen de boekhouder met zijn gezin
op reis ging, ieder kon aanschouwen, dat de knecht van het
bedrijf in zijn diensttijd achter den kinderwagen liep om
Mijnheer den Boekhouder naar het station te brengen. Dit
zijn slechts een paar voorbeelden. Laten Burgemeester en
Wethouders de zaak maar verder onderzoeken, dan zullen zij
tot de conclusie komen, dat er op dit gebied veel gebeurt, wat
niet door den beugel kan.
Vervolgens wil ik het hebben over het niet-toelaten op het
abattoir van slagers, die voor anderen moeten slachten. Wat
is er gebeurd. Mijnheer de Voorzitter? Een te goeder naam
en faam bekend staande Bredasche slager zorgt er voor, dat
een koopman uit Rijsbergen laat slachten voor export en