18 DECEMBER 1931
1119
De heer HOUBEN wenscht het even te hebben over die
90.000.overschot van den Vleeschkeuringsdienst. Spr.
vraagt zich af: Waar komen die gelden vandaan? Er wordt
gezegd, dat zij door de slagers zijn opgebracht. Maar, dan
zullen zij door dezen toch wel verhaald zijn op de consu
menten.
Het bedrijf is nog zeer jong. De heer Haaiman zegt nu
wel, dat de winst over 1931 op zijn minst 30.000.zal
bedragen, doch Spr. zou toch willen raden, de begrooting te
handhaven en niet in te gaan op de voorstellen van de heeren
Elich en Haaiman.
De VOORZITTER zegt, dat aan het voorbeeld van den
heer Cohen, betreffende den kinderwagen van den boek
houder, is te zien, dat het met dat verrichten van persoonlijke
diensten door personeel van het Slachthuis, nu niet zoo
bijzonder erg gesteld is, al geeft Spr. toe, dat in dergelijke
zaken voorzichtigheid zeer geboden is.
De heer COHEN: Dat is één van de voorbeelden; er zijn
er meer!
De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethou
ders bij voldoende aanwijzing een onderzoek daarnaar zullen
instellen. De heer Cohen had beter gedaan met Spr. even
op te bellen dan met zoo'n onbelangrijk voorbeeld bij de
behandeling van de begrooting aan te komen dragen.
Wat de rioleeringskwestie betreft, zal men goed doen met
eerst eens af te wachten, hoe de bloed- en afval-verwerkings-
inrichting werkt.
Hoe de export-slachters behandeld moeten worden, ligt
voor de hand. Het spreekt vanzelf, dat dit op een behoorlijke
wijze moet geschieden. Het frappeert, dat het geval, door den
heer Cohen te berde gebracht, niet een kwestie is, die zich
veelvuldig voordoet; Spr. meent, dat het slechts bij dit eene
geval is gebleven. Men moet niet uit het oog verliezen, dat