1120 18 DECEMBER 1931 het Openbaar Slachthuis er in de eerste plaats is ten behoeve van de Bredasche bevolking; de slagers nemen daar een bijzondere positie in. Wanneer er nu andere slagers, van buiten, komen, dan moeten zij zich aanpassen aan het bedrijf en dit kan eenige moeilijkheden geven. Spr. heeft er later niets meer van gehoord; de zaak is in orde gekomen. Over het algemeen loopt het bedrijf behoorlijk. Spr. waardeert de slagers, die er toe bijdragen, dat het bedrijf aangenaam marcheert. I en opzichte van de vernieuwing van het contract met de buitengemeenten betreffende den Vleeschkeuringsdienst, deelen Burgemeester en Wethouders geheel de meening van den heer Haaiman. Zij staan daartegenover gematigd on verschillig en nemen een afwachtende houding aan. Men kan deze kwestie niet vergelijken met de levering van gas en electriciteit aan andere gemeenten; het is de Rijksinspectie, die op het formeeren van kringen aandringt; men kan echter niet zoover gaan, dat men de autonomie van de gemeenten aantast en ook mag het er nooit toe leiden, dat het voor een gemeente nadeel oplevert. De Rijksinspectie heeft op het oogenblik de zaak in handen en deze zou het liefst zien, dat de bestaande kring gehandhaafd bleef. Burgemeester en Wethouders voelen er weinig voor. Iets anders is een regeling met de direct omliggende gemeenten; Burgemeester en Wet houders zijn het ook met den heer Haaiman eens, dat dit aanbeveling verdient. Nu de kwestie van die 90.000.Het is „unverfroren" van de slagers om te durven beweren, dat de gemeente dir bedrag in de wacht heeft gesleept. De winst van den Vleesch keuringsdienst is nimmer in de gemeentekas gestort; zij is opgelegd ten behoeve van het Slachthuisbedrijf. Voor de ge spaarde 90.000.is aandeel genomen in den bouw van het Slachthuis. Het gevolg daarvan is geweest, dat de slacht en keurloonen daardoor gunstig beïnvloed zijn geworden. In zoover heeft men dus reeds voordeel gehad van den inbreng: de slacht- en keurloonen zijn daardoor inderdaad

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1120