1122
18 DECEMBER 1931
De heer ELICH zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
Alhoewel ik mijnerzijds gaarne het geheele bedrag der
winst aan de slagers had gegund, meende ik onder de huidige,
bijzonder moeilijke tijdsomstandigheden voor te moeten
stellen, deze winst te verdeelen in een gedeelte, bestemd voor
uitkeering aan de gemeente en het overige voor vermindering
der tarieven. Gehoord evenwel Uw verklaring, dat er Uwer
zijds geen bezwaar tegen zal bestaan om, als de geraamde
winst inderdaad wordt gemaakt, het volgend jaar tot een
tariefsverlaging over te gaan, vertrouw ik op Uw woord en
zal derhalve mijn voorstel niet handhaven.
De heer HAALMAN zegt, naar aanleiding van de op
merking van den heer Van Buitenen, dat verlaging van
de tarieven met 1 cent van geen beteekenis voor den con
sument zou zijn, dat, in verhouding tot de lage veeprijzen,
een zoodanige verlaging wèl van gewicht is voor den con
sument.
De heer KUIJLAARS merkt op, dat de heer Haaiman
ten opzichte van de electriciteitstarieven en de slachtprijzeri
met twee maten meet. Bij de bespreking van eerstgenoemde
tarieven zeide hij zoo straks nog, dat men niet naar andere
gemeenten, maar naar den toestand van het bedrijf zelf moet
kijken om te beoordeelen, of verlaging mogelijk is, en nu
geeft hij Burgemeester en Wethouders ernstig in overweging
eens een vergelijking te maken tusschen de slachtrechten hier
en elders: zij zullen dan zien, dat die hier veel te hoog zijn.
Dat dit inderdaad zoo is, kan Spr. niet beamen. Aangezien
het hier een nieuw bedrijf is, acht Spr. het niet gewenscht
nu reeds tot verlaging over te gaan; hij sluit zich derhalve
aan bij het standpunt van Burgemeester en Wethouders.
De heer COHEN vraagt, waarom de toestellen, waarin