1126 18 DECEMBER 1931 Spr. in overweging geen Paaschveetentoonstelling te houden, ook niet voor den Kring Breda, en de gelden, welke daarvoor anders besteed worden, uit te geven aan reclame voor de Veemarkt, ten einde die zoodoende wat leven in te blazen. De beer KUIJLAARS merkt op, dat de heer Haaiman smalend heeft gesproken over zijn verwachting, dat het met de Veemarkt wel beter zou gaan, als het Slachthuis er maar eenmaal was. Inderdaad heeft de werkelijkheid niet aan zijn verwachting beantwoord en is de aanvoer van varkens op de Veemarkt verminderd, maar die gaan nu rechtstreeks naar het Slachthuis. Indien men de Veemarkt opheft, blijven toch de kosten van rente en aflossing dezelfde. iHet gaat dus alleen maar over het terrein, hetwelk voor bouwgrond gebruikt zou kunnen worden. Spr. is van meening, dat, zoolang men geen bijzon dere bestemming voor dat terrein heeft, men het met de Vee markt nog best kan wagen. Breda ligt in een zeker zoo veerijke streek als Den Bosch. De factoren voor een goed rendeerende veemarkt zijn dus aanwezig. Maar, de slagers moeten er komen, dan komen de boeren vanzelf ook weer terug en zou het spoedig anders worden. Daarom zou Spr. ook gaarne doeltreffende reclame aangewend zien. Te dien opzichte is te weinig contact gezocht met de Veemarktcom missie. Doet men dit, dan is Spr. er van overtuigd, dat daarin wel verbetering is te brengen. Als de veemarkt van Etten en die van Breda één combinatie was, dan zou de markt hier bloeien. Welnu, dit denkbeeld is toch te propageeren, Spr, wil daartoe gebruik maken van de landbouwpers. Ook wordt het belang van de Veemarkt gediend door het organiseeren van autotochten en het uitgeven van zakkalenders, zich daarbij Etten ten voorbeeld stellende. Men kan er dan verzekerd van zijn, dat deze reclame effect zal sorteeren. De heer Haaiman zegt nu wel, dat hij nooit heeft be merkt, dat de veemarkt Breda in beroering heeft gebracht; er is echter alle weken des Maandags leven en vertier in Breda

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1126