I— 1150 21 DECEMBER 1931 meente-personeel. Het toeval heeft gewild, dat het stand punt van Burgemeester en Wethouders hieromtrent een beetje te zwak in de Memorie van Antwoord tot uiting is gebracht. Het College namelijk gevoelt ook voor een goede en afdoende regeling. Omdat de oplossing echter zeer moei lijk is en er verschillende kwesties van min of meer delicaten aard aan vast zitten, is het nog niet tot een oplossing kunnen komen. Overigens acht Spr. deze zaak niet zoo urgent. Het is zelfs de vraag nog, of de gemeente met een reisbesluit voordeeliger uit zou komen, want de mogelijkheid bestaat, dat de declaraties aan den zuinigen kant zijn. Niettemin heb ben Burgemeester en Wethouders er geen bezwaar tegen, de motie van den heer Haaiman over te nemen, al kan daaraan uiteraard niet de beteekenis worden gehecht, dat er morgen of overmorgen een voorstel te verwachten is. De heer HAALMAN vindt het toe te juichen, dat er zich geen ernstige botsingen tusschen de directeuren voordoen. Maar dat zou dan ook niet toelaatbaar zijn en Burgemeester en Wethouders zouden alles in het werk moeten stellen om daaraan een einde te maken. Maar, waarop Spr. de aan dacht willen vestigen, zijn juist de kleine haken en oogen, die den goeden gang van zaken kunnen benadeelen. Voorts doet het Spr. genoegen, dat zijn motie door Burgemeester en Wethouders wordt overgenomen. Hij hoopt, dat het voor stel binnen afzienbaren tijd den Raad zal worden aangeboden. Een reisbesluit zal stellig voordeeliger zijn dan de bestaande toestand, want Spr. heeft bij het nazien van de gemeente rekening nog nooit een declaratie aangetroffen, welke aan den zuinigen kant was. De heer VISSER zegt bij de behandeling in de afdeelingen de aandacht te hebben verzocht voor de werkvrouwen, in dienst der gemeente. Burgemeester en Wethouders zijn van meening, dat het niet practisch is, dezen in het Werklieden reglement op te nemen. Dit moet Spr. toegeven; de aard harer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1150