21 DECEMBER 1931
1157
De goede samenwerking ook tusschen het hoogere politie
personeel komt ten goede aan het corps. Laten wij hopen, dat
er verandering is ingetreden!
Ik heb gevraagd, of het recht van organisatie voor het
lagere personeel gewaarborgd is en of het hoogere personeel
hierop geen invloed uitoefent. Burgemeester en Wethouders
vragen nu mededeeling van de feiten. Die zijn er met bosjes!
Nu Burgemeester en Wethouders dat wenschen, wil ik hier
wel eenige feiten noemen.
In Mei 1927, na de annexatie, werd hieK ingesteld een
speciale dienst, waarvoor eenige agenten noodig waren.
Daarvoor kwam ook in aanmerking iemand, die lid was van
den Algemeenen Bond van Politiepersoneel. Toen hij er een
tijdje bij was, werd door een der superieuren, onder wiens
onmiddellijke leiding hij stond, gezegd: „Ik heb je aan dit
baantje geholpen, nu mag ik van jou wel een tegenprestatie
verwachten," daarbij doelende op bedanken als lid der orga
nisatie.
Eerst ging dat eenigszins vriendschappelijk, maar toen dat
niet gelukte, ging hij meer zijn macht op dien persoon uit
oefenen, door te zeggen: „Bevordering is niet mogelijk, als
je lid blijft van die organisatie," en: „Is een paar jaar niet
voldoende om een besluit te nemen," enz. enz.
Die persoon liep er dagen over te piekeren en kon er zelfs
niet van slapen.
Toen in April j.l. een artikel verscheen in de „Politie
bode" over een der inspecteurs, werd genoemden agent door
dien superieur toegevoegd: „Schaam je je niet om onder de
oogen te komen van den Commissaris, zoolang je lid bent
van een bond, die zooiets durft te schrijven in zijn orgaan?"
Een anderen agent, die bedankt had voor zijn organisatie,
werd door bedoelden inspecteur toegevoegd: ,,Is het je be
doeling om over te gaan naar den rooien bond? Denk er om,
je moet nog eerste klas worden!" en meer van zulke liefelijk
heden. Wil men nog zeggen, dat het recht van organisatie
voldoende gewaarborgd is, als men superieuren heeft, die een