21 DECEMBER 1931 1159 personen beschikbaar, die het kunnen berijden? Mijnheer de Voorzitter! De vraag, die ik verleden jaar heb gesteld en waarnaar li een onderzoek zoudt instellen, hebt U tot op heden (alhoewel ik bij het afdeelingsonderzoek er weer naar gevraagd heb), nog niet beantwoord; het ging er n.l. over, of het geld, dat door den Raad is gevoteerd voor den cursus, ook uitbetaald is geworden aan die leiders, die geen les gegeven hebben. Ik zou zulks graag willen weten. De heer VAN DER VEN zegt het volgende: Met genoegen, Mijnheer de Voorzitter, heb ik gezien, dat er in verschillende deelen der stad zoogenaamde verkeers- of vluchtheuvels zijn aangebracht, namelijk aan de Korte Bosch- straat, aan het kruispunt Teteringenstraat Wilhelmina- singelOranjesingelbrug N. Boschstraat. Toch had ik gaarne gezien, dat er op deze heuveltjes in plaats van licht- palen, groote lantaarns waren geplaatst met of zonder uit strekkende armen, zooals op het kruispunt Baronielaan WilhelminastraatGinnekenweg, Van Coothplein, Sophia- plein, Nieuwe Haagdijk enz. Deze waren vermoedelijk niet alleen voor het verkeer, maar ook zeker voor de verlichting beter geweest, omdat het op genoemde plaatsen, namelijk Korte Boschstraat en, Teteringenstraat, zeer donker is en de automobielen, vanaf den Teteringschedijk de stad inkomende, daar met gedempte lichten moeten rijden. Ik geloof niet, dat de kosten veel hooger zouden zijn geweest. Ik zou alsnog gaarne deze verandering, mijn inziens een verbetering, bij het College in overweging geven. En nu, Mijnheer de Voorzitter, nog het éénrichtingsverkeer op den Haagdijk. In het antwoord van Burgemeester en Wethouders wordt gezegd, dat de Haagdijk voor het één richtingsverkeer niet in aanmerking kan komen, omdat er geen geschikte parallelweg is. Ik zou wel willen. Mijnheer de Voorzitter, dat we voor de Ginnekenstraat zoo'n parallel weg hadden als voor den Haagdijk. Is er nog een betere denkbaar dan de Leuvenaarstraat? Wanneer het College

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1159