21 DECEMBER 1931 1163 De VOORZITTER herhaalt, dat de verdeeling van de cursusgelden met cijfers in het antwoord van Burgemeester en Wethouders is toegelicht, zoodat hij den heer Cohen daarnaar kan verwijzen. Overigens is er van niemand, dus noch van de leeraren, noch van de plaatsvervangende leeraren een klacht over de verdeeling ingekomen, zoodat terecht aangenomen mag worden, dat allen tevreden zijn. Thans zal Spr. nog eenige woorden wijden aan het ver keer. De heer Van der Ven heeft reeds de aandacht ge vestigd op het zeer drukke verkeer over den Haagdijk. Dit is ook het College niet ontgaan. Nauwkeurig is onderzocht, door welke maatregelen het verkeer ter plaatse in betere banen is te leiden, doch er is nog geen bevredigende oplos sing gevonden. Éénrichtingsverkeer invoeren, zooals de heer Van derVen voorstelt, is vooralsnog ongewenscht, omdat daarmede vele winkeliers zullen worden gedupeerd, maar ook, en dat is minstens van evenveel belang, omdat er geen geschikte parallelweg aanwezig is. De Leuvenaarstraat is als zoodanig niet geschikt, want deze heeft vanaf de Prinsen kade tot aan de Schorsmolenstraat geen zijstraten naar den Haagdijk. Een belangrijke verbetering zal echter worden bereikt, als het parkeeren aan één zijde van den weg voor alle straten in de binnenstad zal worden ingevoerd. Spr. heeft over dezen maatregel reeds met den Commissaris van Politie gesproken, zoodat dienaangaande binnenkort nadere maat regelen zullen worden genomen. De heer Van.der Ven heeft ten slotte nog gesproken over de verlichting van vluchtheuvels. Spr. kan daarop ant woorden, dat het inrichten van vluchtheuvels met goede lichtsterke lantaarns nogal kostbaar is. En ten slotte kan men het verkeer in de Teteringenstraat toch nog niet ver gelijken met dat op den hoek BaronielaanWilhelminastraat. De heer COHEN neemt er nota van. dat de Burgemeester de verhouding onder het politiepersoneel gunstig noemt. Het zou zeer verheugend zijn, als het waar was. Maar Spr. heeft

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1931 | | pagina 1163