120
23 FEBRUARI 1931.
maal niets goeds komen.
Spr. constateert, dat er wijziging is gekomen in de argu
menten, welke Burgemeester en Wethouders in hun prae-
advies tegen Spr's voorstel aanvoerende administratieve
bezwaren, welke eertijds tegen zijn voorstel en dat van den
heer B o g m a n s werden geopperd, worden niet meer naar
voren gebrachtzij zijn vervangen door bezwaren van
financieelen aard. Aanneming van zijn voorstel zou, volgens
Burgemeester en Wethouders verlaging van den waterprijs
beteekenen. De logica van die bewering ontgaat Spr.
Immers, volgens den tegenwoordigen toestand wordt voor
den abonnementsprijs 10 M3 per kwartaal verstrekt, d.i. 40
M3 per jaar. Spr. stelt nu voor, in verband met hygiënische
belangen, die 40 M3 zoo te verdeelen, dat men niet krijgt
10 M3 per kwartaal, doch 20 M3 per halfjaar, met dien
verstande, dat een winterkwartaal wordt vastgekoppeld aan
een zomerkwartaal. De bedoeling daarvan is het meerdere
verbruik in de zomermaanden te compenseeren met het
mindere verbruik in de wintermaanden. Nu moet men het
water, dat men in den zomer meer verbruikt, bijbetalen,
terwijl men hetgeen men in den winter minder dan 10 M3
verbruikt niet terugbetaald krijgt, alhoewel de consequentie
zulks zou meebrengen. Zoover gaat Spr.'s voorstel evenwel
niethij verzoekt alleen één winter- en één zomer-kwartaal
samen te voegenhetgeen dan meer verbruikt is dan 20
M3 moet natuurlijk worden bijbetaald. Het is nog zeer de
vraag, of van deze methode vermindering van inkomsten
voor het bedrijf het gevolg zal zijn. Men moet zich dan ook
niet te gauw bang laten maken door het spookbeeld minder
winst. Als Burgemeester en Wethouders over de winst
spreken, staat Spr. daar trouwens uit ervaring eenigszins
voorzichtig tegenover. Een tweede vraag is volgens Spr., of
er op de Waterleiding eigenlijk wel winst gemaakt mag
worden. Men gebruikt water voor de huishouding en voor
de industrie. In het eerste geval is het een hygiënische
noodzaak en mag er dus geen, in het tweede geval wel